Nummer 23/34347/SGA
Betreft [Verzoeker]
Datum 20 juni 2023
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
[Verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
Verzoekers raadsman, mr. T.S. van der Horst, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van het (nog steeds) niet (kunnen) aanbieden van geestelijke verzorging.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van landsadvocaat namens de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) op het schorsingsverzoek, van het klaagschrift, van de nadere reactie van de landsadvocaat van 20 juni 2023 en van de nadere toelichting van 20 juni 2023 van verzoekers raadsman op het schorsingsverzoek.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
De voorzitter merkt vooreerst op dat op 17 mei 2023 via een memo aan gedetineerden in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de PI Vught is medegedeeld dat gesprekken met de geestelijke verzorger de komende drie à vier weken niet doorgaan wegens een gebrek aan mankracht. Verzoekers schorsingsverzoek daartegen is op 26 mei 2023 afgewezen (RSJ 26 mei 2023, 23/33906/SGA). De directeur heeft vervolgens op 16 juni 2023 opnieuw aan de gedetineerden in de EBI medegedeeld dat nog steeds geen geestelijke verzorging kan worden aangeboden. Daartegen is dit schorsingsverzoek gericht.
Namens verzoeker is aangevoerd dat inmiddels niet (meer) kan worden aangenomen dat het niet aanbieden van geestelijke verzorging van beperkte en tijdelijke aard is en dat ook niet de redelijke verwachting is dat de directeur op korte termijn met een structurele oplossing komt. In de bovengenoemde memo van 17 mei 2023 wordt immers geen termijn benoemd waarin weer geestelijke verzorging kan worden aangeboden. Ook is niet gebleken van enige inzet voor het vinden van een oplossing of alternatief voor de door de directeur voorgestane wijze waarop de geestelijke verzorging moet plaatsvinden. Anders dan in de bovengenoemde uitspraak van 26 mei 2023 kan de schending van het individueel rechtens afdwingbare recht op godsdienstvrijheid als neergelegd in artikel 6 van de Grondwet en artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet langer worden toegestaan. Het onvermogen en de onwil om verzoeker (op de door de directeur voorgestane wijze) geestelijke verzorging aan te bieden kan niet langer reden zijn om verzoeker niet meer te laten bezoeken door (de) geestelijke verzorger(s). De beperking van het recht op het vrij belijden van verzoekers geloof was en is niet langer geoorloofd. Gelet op eerdere toezegging van (of namens) de directeur die niet zijn nagekomen, kan niet (meer) op de verklaring van de directeur worden afgegaan. Er kan niet (langer) worden toegestaan dat het recht op contact met een geestelijke verzorger schijnbaar achteloos wordt afgenomen, zonder dat blijkt van concrete inzet of inspanningen om de schending zo minimaal mogelijk te houden.
Namens de directeur wordt aangevoerd dat het niet is gelukt om binnen de eerdergenoemde termijn van drie à vier weken weer persoonlijke gesprekken met de imams te kunnen aanbieden. De directeur zet zich in om deze gesprekken zo spoedig mogelijk weer mogelijk te maken. Daarbij is hij echter afhankelijk van (onder andere) de directeur van de Dienst Geestelijke Verzorging van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) die de imams beschikbaar stelt. De directeur heeft hierover in de afgelopen periode meermaals contact gehad met de directeur van de Dienst Geestelijke Verzorging. De directeur van de Dienst Geestelijke Verzorging heeft laten weten dat het meer tijd kost dan aanvankelijk werd gedacht om weer voldoende imams beschikbaar te stellen. Dit heeft te maken met een tekort aan beschikbare imams en hun volle agenda’s. Ook de aard van de werkzaamheden van de imams in de EBI en het (risicovolle) contact dat zij daarbij hebben met de gedetineerden maakt dat het nog niet mogelijk is gebleken weer een tweede imam beschikbaar te stellen voor de geestelijke verzorging in de EBI. De directeur kan niet zonder meer zelf (andere) geestelijke verzorgers toelaten tot de inrichting vanwege het strenge beveiligingsregime in de EBI.
Er zijn in de afgelopen periode geen imams beschikbaar gekomen voor de EBI en dat betekent dat het nog niet mogelijk is het vierogenprincipe te waarborgen. Zo lang niet aan het vierogenprincipe kan worden voldaan, kunnen de orde en veiligheid binnen en buiten de inrichting niet worden gewaarborgd. De directeur onderkent het belang bij en recht op geestelijke verzorging van gedetineerden in de EBI, maar meent dat het belang van de bescherming van de orde en veiligheid binnen en buiten de inrichting op dit moment nog zwaarder weegt. Dit belang rechtvaardigt de (nog altijd) tijdelijke en noodzakelijke beperking van het recht op godsdienstvrijheid. Het uitgangspunt is dat alle gedetineerden in de EBI wekelijks contact kunnen hebben met een imam (met inachtneming van het vierogenprincipe) als onderdeel van het recht op godsdienstvrijheid zoals neergelegd in artikel 9 van het EVRM. In dit geval is echter het tweede lid van artikel 9 van het EVRM van toepassing, op grond waarvan dit recht kan worden beperkt.
Er zijn geen andere mogelijkheden gevonden om geestelijke verzorging aan te bieden. Het toestaan van gesprekken met één imam is gelet op de veiligheidsrisico’s geen optie en de aanwezigheid van een personeelslid bij de gesprekken doet afbreuk aan het vertrouwelijke karakter van het contact met de imam. Personeelsleden hebben immers – anders dan de imam – geen ambtsgeheim en verschoningsrecht en daarnaast kan niet worden voorkomen dat bepaalde heimelijke boodschappen aan personeelsleden voorbijgaan, omdat deze de context van het gesprek vanwege de religieuze aard daarvan niet of onvoldoende begrijpen.
De directeur is zich ervan bewust dat verzoeker belang heeft bij de persoonlijke gesprekken met de imams en dat hij een zorgplicht heeft voor voldoende geestelijke verzorging. Het vinden van een tweede imam is dan ook belangrijk en de directeur betreurt dat dit niet is gelukt binnen de eerdergenoemde termijn. De directeur heeft zich vanaf het begin ingezet om de geestelijke verzorging alsnog op zo kort mogelijke termijn weer op een verantwoorde wijze te kunnen aanbieden. Er is geen sprake van onwil, maar van onmacht, aldus de directeur.
De voorzitter overweegt – voorlopig oordelend – als volgt.
Op grond van artikel 41, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft de gedetineerde het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. De directeur dient op grond van het tweede en derde lid van dat artikel ervoor zorg te dragen dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerde, en dat de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten in de inrichting bij te wonen. Het recht op persoonlijke gesprekken met de imam vormt een onderdeel van het individueel rechtens afdwingbare recht op godsdienstvrijheid zoals neergelegd in onder meer artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Gelet op het tweede lid van artikel 9 van het EVRM moeten beperkingen op dit recht – kort gezegd – wettelijk zijn voorzien, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en tevens in dat artikellid vermelde belangen dienen.
Gelet op dat wat uit de stukken naar voren komt, is de (voortdurende) noodzaak om verzoekers recht op het vrij belijden en beleven van zijn geloof – met het oog op het handhaven van de orde en veiligheid in (en buiten) de inrichting – tijdelijk te beperken voldoende aannemelijk geworden. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de directeur alternatieven heeft onderzocht om alsnog geestelijke verzorging aan te kunnen blijven bieden gedurende de periode dat er onvoldoende imams beschikbaar zijn. De voorzitter gaat er daarbij (vooralsnog) nog steeds van uit dat de beperking tijdelijk van aard is en dat de directeur zich gedegen inspant om geestelijke verzorging, via de Dienst Geestelijke Verzorging van DJI, op een zo kort mogelijke termijn weer mogelijk te maken. Gelet op het voorgaande is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter (nog steeds) sprake van een vooralsnog geoorloofde beperking van verzoekers recht op het vrij belijden en beleven van zijn geloof. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 20 juni 2023 gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door de secretaris.
voorzitter