Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27782/GA, 27 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:27-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/27782/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    27 juli 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

de directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam (hierna: de directeur)

1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het weigeren plaats te nemen in een meerpersoonscel (MPC) en het bedreigen van een medegedetineerde, ingegaan op 4 februari 2022.

De beklagcommissie bij het DC Rotterdam heeft op 2 juni 2022 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €29,- (DT-2022-101). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman mr. R.I. Kool gehoord op de zitting van 14 juni 2023 in het Justitieel Complex Zaanstad. De directeur heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Dat op grond van artikel 57, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) aantekening moet worden gehouden van het horen van de gedetineerde, is door de directeur zo geïnterpreteerd dat in de beschikking wordt benoemd dat klager is gehoord. Een verplichting om van het horen een inhoudelijk verslag te maken volgt niet uit de Pbw. Sinds kort wordt in de beschikking ook vermeld in welke taal een gedetineerde is gehoord en wat in het kort het weerwoord was van de gedetineerde. Dit is pas later in overleg en op advies van de Commissie van Toezicht gedaan. Nu uit de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf blijkt dat klager voorafgaand aan de oplegging van de disciplinaire straf is gehoord, is voldaan aan het vereiste van artikel 57 van de Pbw. Gelet hierop is het beklag ten onrechte op formele gronden gegrond verklaard. 

Voor het weigeren plaats te nemen in een MPC wordt al jaren veertien dagen strafcel opgelegd. Het is geen staande procedure om in de beschikking op te nemen dat tijdens de uitvoering van de straf met regelmaat aan de gedetineerde wordt gevraagd om alsnog mee te werken aan een MPC-plaatsing, maar dat is het wel in de uitvoeringspraktijk (zie ook RSJ 10 juli 2020, R-19/3638/GA). 

Overigens volgt uit de groepsrapportage dat klager tijdens zijn verblijf in de strafcel eerst heeft geweigerd te eten en/of te drinken en ernstig verbaal agressief is geweest. Om die reden heeft de directeur ook steeds andere afwegingen moeten maken, anders dan terugkeer naar een MPC. Op geen enkel moment heeft klager zelf aangegeven dit te willen.

Verder verwijst de directeur naar hetgeen in het verweerschrift staat vermeld, en verzoekt dat als herhaald en ingelast te beschouwen.

Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren. 

Standpunt van klager
Klager heeft aangevoerd dat hij niet is gehoord. Als de inhoud van het horen wordt betwist, dient er iets meer op papier te worden gezet dan de standaardzin. Soms wordt met de hand opgeschreven wat een gedetineerde heeft verklaard. Het is nu onduidelijk of klager überhaupt is gehoord. Bij de beklagzitting wist de directeur dit niet. De hoogte van de straf is evenmin gemotiveerd. 

3. De beoordeling
Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder k, van de Pbw stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, alvorens te beslissen omtrent een disciplinaire straf zoals bedoeld in artikel 51 van de Pbw. Artikel 57, tweede lid, van de Pbw bepaalt onder meer dat van het horen van de gedetineerde aantekening wordt gehouden. Uit de memorie van toelichting bij de Pbw (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 70-71) volgt geen nadere toelichting op het begrip ‘aantekening’. 

De beroepscommissie overweegt dat het wellicht de voorkeur heeft om de inhoud van het hoorgesprek met de gedetineerde schriftelijk vast te leggen, zodat misverstanden op een later moment kunnen worden voorkomen. Uit de Pbw vloeit echter geen verplichting voor de directeur voort om dit te doen. Gelet hierop kan de directeur volstaan met de enkele zinsnede in de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf dat klager is gehoord alvorens de beslissing is genomen. Nu uit de beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf blijkt dat klager voorafgaand aan de oplegging van de disciplinaire straf is gehoord, is aan het vereiste van artikel 57 van de Pbw voldaan (zie ook RSJ 30 januari 2014, 13/2971/GA). De beroepscommissie heeft geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen over het horen in de beslissing is opgenomen. Er is dus geen sprake van een vormverzuim. 

Volgens vaste jurisprudentie levert het niet-meewerken aan de plaatsing in een MPC in beginsel strafwaardig gedrag op in de zin van artikel 50, eerste lid, van de Pbw, waarvoor de directeur klager in redelijkheid een disciplinaire straf van veertien dagen strafcel kon opleggen (vgl. o.a. RSJ 12 april 2023, 22/28098/GA en RSJ 5 januari 2022, R-20/7109/GA). Uit de Pbw noch uit de jurisprudentie van de beroepscommissie vloeit voor de directeur een verplichting voort om de gedetineerde iedere dag kenbaar te maken dat de disciplinaire straf wordt opgeheven zodra de gedetineerde in een MPC plaatsneemt, alhoewel dit blijkens de toelichting van de directeur wel tot de uitvoeringspraktijk van de inrichting behoort. Evenmin is de directeur op grond van enige regeling of jurisprudentie gehouden dit schriftelijk vast te leggen.

Gelet hierop is naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook geen sprake van een motiveringsgebrek. 

Gezien het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen. 
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.


Deze uitspraak is op 27 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven