Nummer 21/24214/GA
Betreft [klager]
Datum 4 mei 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. de beslissing van 4 augustus 2021 om hem voor de duur van twaalf weken te degraderen naar het basisprogramma (AR 2021/658);
b. de beslissing van 5 augustus 2021 om zijn broer voor de duur van drie maanden de toegang tot de inrichting te weigeren (AR 2021/659).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 8 november 2021 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. J-A.J. Brahm, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
In de degradatiebeslissing is niet gemotiveerd waarom klager voor twaalf weken is gedegradeerd. Dat heeft de schorsingsvoorzitter terecht geconstateerd. Dit gebrek hoort niet pas op de beklagzitting te worden hersteld.
De inrichting heeft er niets aan gedaan om tegemoet te komen aan de frustratie van klager en zijn broer dat het steeds mislukte om kleding in te voeren, doordat dit niet juist was geregeld bij de portier. De directeur had rekening moeten houden met deze omstandigheden.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
Bij klager was voor de derde keer tijdens zijn detentie een telefoon aangetroffen. Er was dus sprake van systematisch ontoelaatbaar gedrag. Daarom is gekozen voor een degradatie voor de duur van twaalf weken.
De bedreigende uitspraken van klagers broer hebben aanleiding gegeven om hem voor drie maanden te toegang tot de inrichting te ontzeggen. Over de ‘opstapelende frustraties’ merkt de directeur op dat klager zelf heeft aangegeven dat het drie keer is misgegaan verspreid over anderhalf jaar tijd.
3. De beoordeling
Beklag a.
Klager is voor een periode van twaalf weken gedegradeerd. In de degradatiebeslissing heeft de directeur niet gemotiveerd waarom degradatie voor de duur van twaalf weken in klagers geval passend is. De directeur heeft immers volstaan met een opsomming van de omstandigheden waar volgens de Regeling rekening mee moet worden gehouden en daaraan toegevoegd:
“Op grond van deze omstandigheden ben ik alle belangen afwegend tot het besluit te komen dat u wordt uitgesloten van promotie naar het plusprogramma gedurende een periode van 12 weken. De hierboven genoemde omstandigheden hebben mij tot dit besluit gebracht en met name het ontoelaatbaar gedrag”.
Daarbij staat het bezit van een telefoon ook niet expliciet vermeld in de beslissing (maar alleen het naar binnen brengen van, handelen in, of bezitten van verboden goeden). Dit is al met al zo algemeen geformuleerd, dat van een daadwerkelijke motivering van de langere degradatieperiode in de beslissing van de directeur geen sprake is. Daarmee is er sprake van een motiveringsgebrek (vergelijk RSJ 31 augustus 2022, 21/20979/GA). De beroepscommissie zal het beroep en het onderliggende beklag daarom gegrond verklaren, voor zover de degradatie de duur van zes weken overschreed.
De beroepscommissie ziet in dit geval, anders dan in RSJ 31 augustus 2022, 21/20979/GA, echter geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, omdat in de beklag- en beroepsprocedure duidelijk is geworden dat er voor de derde keer een telefoon bij klager was aangetroffen en dat dit de reden is geweest om klager voor een langere periode te degraderen. Dat ligt wel zozeer voor de hand – en dat vindt de beroepscommissie ook niet onredelijk – dat niet kan worden gesproken van enig nadeel door de gebrekkige motivering.
Beklag b.
Klagers broer heeft dreigende uitspraken gedaan, nadat het – volgens klager voor de derde keer in anderhalf jaar tijd – niet was gelukt om iets voor klager in te voeren. Weliswaar kan dat frustrerend zijn en was de strekking van de uitingen van klagers broer vrij algemeen (“ik steek die hele keet daar in de fik” en “ik ga nu weg, ik los het zelf wel op”), maar die uitingen mogen voor de directeur in beginsel voldoende zijn om het bezoek voor enige tijd de toegang tot de inrichting te ontzeggen.
Dat zou anders kunnen zijn wanneer – bijvoorbeeld – klagers broer in die tijd klagers enige bezoeker was, maar de beroepscommissie heeft op dit punt geen verdere informatie. Er is dan ook niet gebleken van omstandigheden die maken dat de directeur in dit geval de bezoeker de toegang niet (voor drie maanden) de toegang tot de inrichting heeft kunnen ontzeggen, omdat dat onredelijk en uit verhouding met het beoogde doel zou zijn.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 4 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr.drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter