Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31282/GA, 28 september 2023, beroep
Uitspraakdatum:28-09-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/31282/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    28 september 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen (zo begrijpt de beroepscommissie):
a.    de (kennelijke) weigering om een brief van klagers zus, door de inrichting ontvangen op 1 september 2022, aan klager uit te reiken;
b.    het niet tijdig uitreiken van een brief van klagers zus, door de inrichting ontvangen op 13 september 2022, aan klager;
c.    de beslissing van de directeur van 28 september 2022 om twee poststukken niet aan klager uit te reiken.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 22 december 2022 ten aanzien van beklag a. geen beslissing genomen en beklag b. en c. ongegrond verklaard (VU 2022/1285). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur), bijgestaan door de landsadvocaat, in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. 

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager kan zich niet verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie. Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, is wel duidelijk wanneer de brieven van klagers zus door de inrichting zijn ontvangen, namelijk op 1 en 13 september 2022. Klager betwist uitdrukkelijk dat hij de brief van 1 september 2022 (tot op heden) heeft ontvangen en de directeur heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Voor zover er onduidelijkheid is over de relevante data, is het aan de directeur om die onduidelijkheid weg te nemen (RSJ 17 juni 2022, R-20/6611/GA). Gelet hierop is de directeur tot op heden in verzuim. 

De brief van klagers zus die op 13 september 2022 door de inrichting is ontvangen, is pas na 23 dagen, namelijk op 6 oktober 2022, aan klager uitgereikt. Deze periode is niet het gevolg van drukte of capaciteitsgebrek bij het Bureau Inlichtingen en Veiligheid (BIV) en het Gedetineerden Recherche Informatie Punt, maar de onwil of het onvermogen om de brief met gepaste spoed, namelijk pas op 3 oktober 2022, aan het BIV over te dragen. Nu de vertraging is veroorzaakt door een verzuim in de interne postafhandeling, is sprake van een schending van de zorgplicht van de directeur om binnengekomen post spoedig te controleren en uit te reiken (zie ook RSJ 21 februari 2018, 17/1941/GA, RSJ 6 november 2018, R-705 en RSJ 17 juni 2022, R-20/6611/GA). Van zwaarwegende redenen om de brief op 13 september 2022 niet onmiddellijk aan het BIV te overhandigen is niet gebleken. 

Dat de uitreiking van de brief aan klager, die ook naar medegedetineerden op de extra beveiligde afdeling (EBI) is verstuurd, op grond van de handhaving van de orde en de veiligheid is geweigerd, is niet begrijpelijk. De orde en veiligheid komt namelijk ook niet in het geding wanneer alle gedetineerden van de EBI, bijvoorbeeld, op de hoogte worden gebracht van een Advies Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) van de RSJ. Gelet hierop is de bestreden beslissing niet redelijk en billijk, dan wel onvoldoende gemotiveerd. 

De beroepscommissie wordt verzocht om kennis te nemen van de inhoud van de brieven die niet aan klager zijn uitgereikt, zonder dat klager de mogelijkheid tot inzage krijgt. Alhoewel uit de Pbw geen mogelijkheid van beperkte kennisname volgt, kan enkel op die wijze een eerlijke behandeling en beoordeling van klagers klachten, gelet op recente ontwikkelingen met betrekking tot (de persoon van) klager, gegarandeerd worden. Klager heeft herhaaldelijk aangetoond dat de GRIP-rapporten over hem onjuistheden en onvolledigheden bevatten. Het GRIP kan derhalve niet juist, volledig, onafhankelijk en onpartijdig adviseren in zaken van klager. Indien geen kennis wordt genomen van de inhoud van de brief, zal uitspraak worden gedaan op grond van een onjuiste voorstelling van zaken. Dat maakt dat sprake is van een schending van het recht op een eerlijke en zorgvuldige behandeling van klagers klacht. 

Verzocht wordt de klachten gegrond te verklaren, de directeur op te dragen een nieuwe beslissing te nemen ten aanzien van de twee brieven die niet aan klager zijn uitgereikt en aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen. 

Standpunt van de directeur
Klager is sinds 19 december 2019 gedetineerd in de EBI omdat hij in het strafproces […] wordt verdacht van een groot aantal zeer ernstige strafbare feiten. Naar het oordeel van de minister voor Rechtsbescherming bestaat ten aanzien van klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidive voor ernstige geweldsdelicten, aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen en algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen. Voorts is uit verschillende strafrechtelijke onderzoeken naar voren gekomen dat klager na aanhoudingen weer snel over voldoende mensen kon beschikken die bereid en in staat waren om moorden voor hem te plegen.

Op klager zijn aangescherpte toezichtmaatregelen van toepassing. Uit het GRIP-rapport van 3 mei 2022 blijken sterke aanwijzingen dat klager communicatiemogelijkheden in de EBI gebruikt om (versluierde) boodschappen door te geven. Deze maatregelen zijn op 23 november 2022 (opmerking beroepscommissie: na het instellen van het onderhavige beklag) voortgezet, mede naar aanleiding van een GRIP-rapport van 18 november 2022 met daarin voorbeelden die erop duiden dat klager, in brieven en tijdens bezoek, nog altijd tracht (versluierde) boodschappen over te brengen aan personen buiten de inrichting. 

Uit het vonnis van klagers neef en voormalig advocaat blijkt dat klager via zijn neef ongecontroleerd heeft gecommuniceerd met de buitenwereld. Zij hebben (gewelddadige) ontsnappingsplannen beraamd en klager heeft via zijn neef opdrachten gegeven ten behoeve van (onder meer) de handel in verdovende middelen en witwassen. In hun communicatie hebben klager en zijn neef gebruik gemaakt van codetaal c.q. versluierd taalgebruik, die voor het Openbaar Ministerie nog niet allemaal bekend zijn geworden. 

Op 2 september 2022 is een brief (kaart) van klagers zus door het BIV verwerkt en – volgens de administratie van het BIV – op 5 september 2022 aan klager uitgereikt. Verder is bij de inrichting geen (achtergebleven) brief van klagers zus aangetroffen. De directeur heeft een afschrift van de brief die is uitgereikt, overgelegd. 

Op 13 september 2022 is door de inrichting een volgend poststuk voor klager ontvangen, afkomstig van zijn zus. Dat poststuk is op 3 oktober 2022 bij het BIV binnenkomen en dezelfde dag voorgelegd aan het GRIP. Op 6 oktober 2022 heeft het GRIP medegedeeld dat er geen bezwaren zijn tegen uitreiking van het poststuk. Het poststuk is diezelfde dag aan klager uitgereikt. Aldus is geen sprake van schending van de zorgplicht ten aanzien van het tijdsverloop gelet op de namens klager aangehaalde jurisprudentie. De namens klager aangehaalde uitspraken zien niet op een gedetineerde in de EBI. Gelet hierop levert de omstandigheid dat de uitreiking van een brief aan klager in een voorkomend geval (ongeveer) drie weken duurt evenmin een schending van de zorgplicht op. De directeur streeft naar een voortvarende behandeling van de post, maar de bijzondere omstandigheden en maatregelen die gelden in de EBI – en in het bijzonder de risico's die gelden ten aanzien van klager – maken dat beoordeling van de in- en uitgaande post soms meer tijd kost. 

Op 27 september 2022 zijn twee brieven voor klager bezorgd en diezelfde dag aan het GRIP voorgelegd. Het GRIP heeft per e-mail op 27 september 2022 laten weten dat het Openbaar Ministerie bezwaar heeft tegen uitreiking van de brieven. De directeur heeft op 28 september 2022 aan klager meegedeeld de bezwaren van het Openbaar Ministerie over te nemen en geweigerd de brieven aan klager uit te reiken. 

Ten aanzien van de geweigerde brief die aan meerdere EBI-gedetineerden is gestuurd, begrijpt de directeur de relevantie met de vergelijking met een brief van de RSJ over wetgevingsadvies niet. De brief waarover de directeur besliste was in elk geval niet afkomstig van de RSJ of een vergelijkbare instantie

Het is juist dat in één GRIP-rapport over klager een verkeerde mededeling heeft gestaan. Deze mededeling is daarna ook gecorrigeerd. De beklagcommissie heeft hierover terecht geoordeeld dat dit niet maakt dat alle overige mededelingen onbetrouwbaar of onjuist zijn. Ten aanzien van de overige GRIP-rapporten is geen sprake van misleiding van de beklag- en beroepsrechter. Dit is voor de beoordeling ook niet relevant, nu het gaat om de vraag of het risico bestaat dat met het aanhalen van of het verwijzen naar een dergelijke tekst een versluierde boodschap wordt doorgegeven. Dat een keer sprake is geweest van een misverstand maakt niet dat de directeur niet meer mag uitgaan van de informatie van het GRIP. 

 

3. De beoordeling
Beklag a. 
Nu de beklagcommissie geen oordeel heeft gegeven over dit beklag, zal de beroepscommissie om proceseconomische redenen als eerste en enige instantie op dit beklag beslissen. 

De directeur heeft toegelicht dat de brief van klagers zus, die op 2 september 2022 door de inrichting is ontvangen, volgens de administratie van het BIV op 5 september 2022 aan klager is uitgereikt en dat verder bij de inrichting geen (achtergebleven) brief van klagers zus is aangetroffen. De beroepscommissie ziet geen reden om hieraan te twijfelen. 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beklag ongegrond verklaren. 

Beklag b.

Klager beklaagt zich erover dat de directeur zijn zorgplicht heeft geschonden door de op 13 september 2022 door de inrichting ontvangen post voor klager (pas) na 23 dagen, te weten op 6 oktober 2022, aan hem uit te reiken. 

Het niet tijdig uitreiken van post kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Het gestelde probleem moet zich naar het oordeel van de beroepscommissie (als meest algemene uitgangspunt) in beginsel minimaal drie keer in drie maanden – voorafgaand aan het beklag – hebben voorgedaan, om te kunnen spreken van mogelijk ‘structureel tekortschieten’. Dat is echter mede afhankelijk van de aard en ernst (dan wel belangrijkheid) van het probleem.

Nu klager zich beklaagt over het eenmalig niet tijdig uitreiken van post, is een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur niet aannemelijk geworden. Daarom heeft klager onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag.
Gelet hierop dient klager alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van dit beklag. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen.

Beklag c.

Op grond van de stukken in het dossier, waaronder het door haar opgevraagde e-mailbericht van het GRIP van 27 september 2022 waaruit blijkt dat het Openbaar Ministerie bezwaar maakt tegen uitreiking van de twee brieven aan klager, acht de beroepscommissie zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Het namens klager gedane verzoek om kennis te nemen van de inhoud van de aan hem geweigerde brieven zal de beroepscommissie dan ook afwijzen. 

Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie beklag c. terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart beklag a. ongegrond. 
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag b. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. 


Deze uitspraak is op 28 september 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. R. Raat, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. C.N. Dijkstra, leden, bijgestaan door de secretaris.
 
voorzitter

Naar boven