Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27654/GA, 8 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:08-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Zorgplicht  v

Nummer          22/27654/GA

               

Betreft [klager]

Datum 8 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek aan de directeur om te erkennen dat er gedurende twee maanden sprake is geweest van detentieomstandigheden die strijdig zijn met (internationale) gevangenisnormen en regelgeving en van zijn verzoek om een compensatie.

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 24 mei 2022 het beklag formeel gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €25,- (VU 2022/43). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming en tegen de (impliciet) inhoudelijke ongegrondverklaring van het beklag.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en namens de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) de landsadvocaat en een afdelingshoofd van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), gehoord op de digitale zitting van 24 februari 2023.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verwijst naar en herhaalt het klaagschrift, de aanvulling en e mailcorrespondentie tussen zijn raadsman en de directeur. Aanvullend voert hij het volgende aan.

 

Ontvankelijkheid van klager in het beklag

Klager is ontvankelijk in zijn beklag. Zijn raadsman heeft namens klager verzocht aan de directeur om te erkennen dat er in de periode van 12 oktober 2021 tot 15 december 2021 sprake is geweest van (detentie)omstandigheden die strijdig zijn met internationale wet- en regelgeving en dat er daarom recht bestaat op compensatie. De directeur heeft dit verzoek op 4 januari 2023 afgewezen. Dit is een beslissing waartegen beklag kan worden ingediend. Het beklag is tijdig ingediend. Het is ook van bijzonder belang om het beklag inhoudelijk te behandelen, omdat de vraag voorligt hoe ver een directeur een gedetineerde van de buitenwereld mag isoleren. Er is sprake van niet eerder vertoonde detentieomstandigheden. Bovendien heeft de directeur geen beroep ingesteld tegen de uitspraak, dus kan er geen sprake zijn van een niet ontvankelijkheid van klager in het beklag.

 

Inhoudelijk

Het is duidelijk – en veelal niet betwist door de directeur – dat tussen 12 oktober 2021 en 15 december 2021 er detentieomstandigheden  zijn geweest die in strijd zijn met internationale wet- en regelgeving (artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), de European Prison Rules, de Nelson Mandela Rules en de Basic Principles for the Treatment of Prisoners). Klager verwijst naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 17 april 2012, 20071/01 (Piechowicz tegen Polen).

 

De detentieomstandigheden waren inhumaan en vernederend. In het bijzonder was onrechtmatig het ontnemen van menselijk contact, de weigering door (anonieme) inrichtingsmedewerkers om klager te bezoeken, te spreken en te informeren, de amateuristische en onprofessionele wijze waarop werkzaamheden binnen de inrichting werden uitgevoerd, het door de anonieme medewerkers handelen in strijd met de huisregels en het verzuim om de beslissingen en de gang van zaken schriftelijk vast te leggen.

 

Klager heeft vanaf 19 december 2019 geen contact met medegedetineerden. Vanaf augustus 2021 zit hij alleen op een afdeling zonder medegedetineerden. Van 12 oktober 2021 tot 15 december 2021 werd klager benaderd door leden van de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid (LBB) in een neutrale outfit met bivakmuts. In deze periode werd niet met klager gesproken, anders dan opmerkingen tijdens veiligheidscontroles. Er was dus geen betekenisvol menselijk contact. Klager is in die periode niet bezocht door de directeur, het afdelingshoofd, de casemanager, de medische dienst of medewerkers zonder bivakmuts. Dat hij is bezocht door een kapper komt enkel doordat zijn raadsman de directeur daarop heeft aangesproken. Klager is op 1 november 2021 bezocht door een afdelingshoofd naar aanleiding van een verzoek van klager om de casemanager te spreken. Klager kreeg de casemanager niet te spreken, omdat deze op vakantie zou zijn. De casemanager was echter net terug van vakantie.

 

De LBB’ers hadden geen relevante opleiding en geen kennis over de gang van zaken binnen een PI. De dagelijkse werkzaamheden werden niet professioneel en eenduidig uitgevoerd. De standaard visitatieprocedure werd bijvoorbeeld niet gevolgd, waardoor klager langdurig zonder kleding in een lege wachtcel werd geplaatst. Klager mocht ook geen logboek bijhouden, terwijl hij daarin geen namen noemde. De LBB’ers trapten tegen de deur en hielden zich niet aan veiligheidsprotocollen. In alle ruimtes waarin klager kon komen waren de ramen afgeplakt. In de eerste twee weken was er tevens geen contact mogelijk wegens een bevel van alle beperkingen.

 

De detentieomstandigheden kunnen niet door de beugel en de beslissing van de directeur om geen verantwoordelijkheid te nemen voor de schending van artikel 3 van het EVRM en de afwijzing van het verzoek om compensatie is onredelijk en onbillijk. Voor zover de directeur stelt dat het laten voortduren van dit regime voortdurend is beoordeeld en er sprake was van een dagelijkse belangenafweging, geldt dat dit niet is onderbouwd. Er staat niets op papier, dus er moet worden aangenomen dat er geen periodieke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het handhaven van dit regime voor twee maanden was niet noodzakelijk en niet proportioneel.

 

De klacht had op inhoudelijke gronden gegrond moeten worden verklaard. De financiële tegemoetkoming is onvoldoende. Een tegemoetkoming van €25,- doet geen recht aan de situatie en de gevolgen voor klager. Er moet aansluiting worden gezocht bij het standaardbedrag van €150,- per maand voor het ten onrechte moeten verblijven in de EBI. Klager hoeft zelf niet meer geld, maar dat mag aan een goed doel worden geschonken.

 

Standpunt van de directeur

Ontvankelijkheid van klager in het beklag

Het beklag van 10 januari 2022 is niet gericht tegen de inzet van LBB’ers. Een beklag daartegen zou in elk geval ook te laat zijn geweest, want die beslissing is op 12 oktober 2021 genomen en is op 15 december 2021 beëindigd. Het beklag is gericht tegen een e mail van de directeur van 4 januari 2022 – in reactie op de e-mail van klagers raadsman van 31 december 2021 – waarin hij laat weten dat er geen sprake was van een schending van internationale of nationale wet- of regelgeving en dat compensatie dus niet aan de orde was.

 

Klager moet alsnog niet ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag. Bepalingen omtrent de ontvankelijkheid in een beklag- en beroepsprocedure zijn van openbare orde en dienen (zo nodig ambtshalve) te worden getoetst door de beroepscommissie.  De e-mail van de directeur is geen beklagwaardige beslissing. Het erkennen van aansprakelijkheid en het uitkeren van een schadevergoeding is geen taak of bevoegdheid die de directeur op grond van de Penitentiaire beginselenwet uitoefent. Er is overigens geen sprake van een situatie waarin na een gegronde klacht geen tegemoetkoming wordt toegekend.  Als de interpretatie van de beklagcommissie juist is en het beklag moet worden begrepen als betrekking hebbend op een vermeende schending van een zorgplicht van de directeur, geldt eveneens dat klager te laat was. Hij had uiterlijk op de zevende dag na de beëindiging van de vermeende schending op 15 december 2021 moeten klagen.

 

Inhoudelijk

In oktober 2021 is klagers neef aangehouden in de EBI. Er waren sterke aanwijzingen dat klager geprivilegieerd contact met zijn neef heeft gebruikt om gewelddadige ontsnappingsplannen te maken, de handel in verdovende middelen aan te sturen en voorbereidingen te treffen voor moord. In dit kader is klager op zoek geweest naar de persoons- en adresgegevens van vier medewerkers van de EBI. Dit volgt uit de informatie in de rapporten van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt. Inmiddels is klagers neef veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die onder meer gericht was op grootschalige handel in verdovende middelen, witwassen en voorbereiding van moord. De twee oudste zonen van klager hebben volgens de rechtbank een essentiële rol gespeeld bij het voortzetten van de criminele organisatie.

 

De impact van de feiten die met de aanhouding van klagers neef naar buiten kwamen op de vier medewerkers en het hele inrichtingspersoneel is groot. Direct ingrijpen was noodzakelijk met het oog op de handhaving van de orde en veiligheid in de EBI , die ernstig was verstoord. Het onderzoek was nog in volle gang en het was onduidelijk hoe vergevorderd de ontsnappingsplannen waren. Er bestond een reëel risico voor de veiligheid van het inrichtingspersoneel. Het was noodzakelijk om het inrichtingspersoneel af te schermen van klager om hen in staat te stellen de recente ontdekkingen te verwerken en om te voorkomen dat klager ook andere medewerkers in het vizier zou krijgen. Daarom heeft de directeur op 12 oktober 2021 LBB’ers ingezet om de taken van de penitentiaire inrichtingsmedewerkers op klagers afdeling over te nemen. Ter borging van hun anonimiteit hebben de LBB’ers klager benaderd met afgeschermd gezicht.

 

De directeur heeft de noodzakelijkheid van die maatregel voortdurend beoordeeld. Wanneer penitentiaire inrichtingswerkers hun taken weer konden oppakken, was afhankelijk van het gedrag van klager, de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek en de gemoedstoestand van het inrichtingspersoneel. Op 15 december 2021 was de maatregel niet langer noodzakelijk. Op dat moment had klager al enkele keren weer te maken gehad met herkenbare personen en dat was goed verlopen. Het inrichtingspersoneel was voldoende tot rust gekomen en uit het strafrechtelijk onderzoek waren geen (nieuwe) aanwijzingen naar voren gekomen die noopten tot de voortzetting van de inzet van LBB’ers.

 

De inzet van LBB’ers heeft niet langer geduurd dan noodzakelijk en was gerechtvaardigd en proportioneel. De directeur heeft zijn zorgplicht niet geschonden. De directeur was bevoegd deze beslissing te nemen, nu hij zelf gaat over de inzet van zijn personeel. De beslissing en de haast dagelijkse belangenafweging hoefden niet schriftelijk te worden vastgelegd. Er is geen sprake van een (disciplinaire) straf om klager te isoleren van de buitenwereld.

 

Klager heeft tijdens de twee maanden LBB-inzet niet alleen (de mogelijkheid tot) betekenisvol menselijk contact gehad met de LBB’ers. Hij heeft ook contact kunnen onderhouden met zijn advocaten, hij mocht brieven schrijven, hij mocht dertig minuten per week telefonisch contact hebben met vrienden en familie en hij mocht elke week een uur bezoek ontvangen. Hij had de beschikking over een televisie en kranten. Hij kon ook gebruikmaken van twee luchtmomenten per dag, sportfaciliteiten, de keuken, onderwijs en geestelijke verzorging waarbij hij contact kon hebben met inrichtingspersoneel. Voor zover klager van deze mogelijkheden tot contact geen gebruik heeft gemaakt, is dat aan hemzelf te wijten. De selectiefunctionaris, een afdelingshoofd, de medische dienst, de kapper en de tandarts hebben hem bezocht. Tijdens een vervoer waren andere medewerkers dan LBB’ers betrokken.

 

Er is geen sprake geweest van een schending van internationale wet- en regelgeving, waaronder artikel 3 van het EVRM.  De aanbevelingen waar klager zich op beroept zijn niet bindend.  Dat ramen zijn afgeplakt om ervoor te kunnen zorgen dat inrichtingspersoneel zijn werk veilig kon uitvoeren, maakt dat niet anders. De directeur betwist dat de LBB’ers onprofessioneel te werk gingen of in strijd handelden met de huisregels. En al zou dat zo zijn, dan nemen die incidenten niet dermate ernstige vormen aan dat er sprake is geweest van inhumane of vernederende detentieomstandigheden. De LBB’ers zijn niet geïnstrueerd om zo min mogelijk met klager te praten. Klagers logboek is niet zonder reden ingenomen. Er werden specifieke personen genoemd en dat was niet de bedoeling.

 

Er is geen aanleiding om een hogere tegemoetkoming toe te kennen. Het staat vast dat de inzet van LBB’ers rechtmatig was, omdat daar geen beklag tegen is ingesteld. Het is niet onredelijk of onbillijk dat de directeur heeft laten weten dat compensatie niet aan de orde is. Het beklag is inhoudelijk ongegrond. Er is hoe dan ook geen sprake van een onrechtmatig verblijf in de EBI, zodat van een tegemoetkoming van €150,- per maand geen sprake kan zijn.

 

3. De beoordeling

Formele punten

Klager beklaagt zich over de afwijzing van zijn verzoek om te erkennen dat er gedurende twee maanden sprake is geweest van detentieomstandigheden die strijdig zijn met (internationale) gevangenisnormen en regelgeving en van zijn verzoek om een compensatie. De beklagcommissie heeft dit beklag (formeel) gegrond verklaard, omdat de directeur de beslissing tot het inzetten van LBB’ers – en de toetsing van de noodzaak van voortzetting daarvan – niet op schrift heeft gesteld. Daarom kon de beklagcommissie niet inhoudelijk toetsen of de inzet van LBB’ers noodzakelijk was. Voor dit formele gebrek is een tegemoetkoming van €25,- toegekend. De beroepscommissie leidt uit de uitspraak af dat het beklag (impliciet) inhoudelijk ongegrond is verklaard. Klager heeft beroep ingesteld tegen het (impliciet) inhoudelijk ongegrond verklaren van het beklag en de hoogte van de tegemoetkoming.

 

De directeur voert aan dat klager alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag, omdat hij te laat beklag heeft ingesteld. Het beklag is echter gegrond verklaard en uitsluitend klager heeft beroep ingesteld tegen de (impliciet) inhoudelijke ongegrondverklaring en de hoogte van de tegemoetkoming (grondslag van het beroep). De directeur heeft geen beroep ingesteld tegen de uitspraak. Klager mag niet in een slechtere positie worden gebracht dan wanneer hij geen beroep zou hebben ingesteld (verbod van reformatio in peius). Daarvan zou sprake zijn als klager alsnog niet-ontvankelijk zou worden verklaard in zijn beklag. Daarnaast zou ook de grondslag van het beroep worden verlaten. De beroepscommissie komt dus niet toe aan het beoordelen van de ontvankelijkheid van klager in het beklag. De uitspraak van de beklagcommissie blijft voor zover het de gegrondverklaring van het beklag betreft, daarom in stand.

 

De beroepscommissie overweegt ten overvloede dat er een discrepantie is tussen het beklag en de beoordeling van de beklagcommissie. Het beklag is niet gericht tegen de beslissing om LBB’ers in te zetten, maar de beklagcommissie heeft in haar beoordeling wel over die beslissing (en het voortduren daarvan) geoordeeld.

 

Inhoudelijke beoordeling

Naar het oordeel van de beroepscommissie is er voor wat betreft de detentieomstandigheden geen sprake van strijd met artikel 3 van het EVRM. Klager werd voor een periode van twee maanden benaderd door anonieme LBB’ers met bivakmutsen. Volgens klager was er geen (betekenisvol) menselijk contact. Ze praatten niet met hem, anders dan opmerkingen tijdens veiligheidscontroles. Ze gingen volgens klager onprofessioneel te werk en handelden in strijd met de protocollen in de huisregels. Ook waren de ramen afgeplakt. De directeur geeft aan dat de LBB’ers niet waren geïnstrueerd om zo min mogelijk met hem te praten en betwist dat zij onprofessioneel te werk gingen. De beroepscommissie overweegt dat alleen deze omstandigheden, zelfs al zouden er zich incidenten hebben voorgedaan waarin de LBB’ers onprofessioneel te werk gingen, niet maken dat klager onmenselijk of vernederend werd behandeld in de zin van artikel 3 van het EVRM.

 

Klager had weliswaar geen contact met medegedetineerden en werd benaderd door anonieme LBB’ers met bivakmutsen, maar hij kon wel contact onderhouden met de buitenwereld. Hij mocht post versturen en ontvangen, dertig minuten per week bellen en elke week een uur bezoek ontvangen. Ook onderhield hij contact met zijn advocaten. Verder had hij de beschikking over een televisie en kranten. Hij kon gebruikmaken van twee luchtmomenten per dag, sporten, onderwijs en geestelijke verzorging. Hij is bezocht door in ieder geval een afdelingshoofd, de kapper en de tandarts. Er was geen sprake van een totale sociale isolatie en er bestonden voor klager adequate mogelijkheden tot betekenisvol menselijk contact.

 

De directeur geeft aan voortdurend te hebben beoordeeld of de inzet van LBB’ers nog noodzakelijk was. Dit was afhankelijk van klagers gedrag, het strafrechtelijk onderzoek en de gemoedstoestand van het inrichtingspersoneel. Klager kreeg gefaseerd weer te maken met herkenbare personen voordat de inzet van LBB’ers op 15 december 2021 is beëindigd.

Het voorgaande levert geen onmenselijke of vernederende behandeling op in de zin van artikel 3 van het EVRM. De andere internationale normen waarnaar klager verwijst, gelden voor Nederland slechts als aanbeveling, zijn juridisch gezien niet bindend en missen daardoor algemeen verbindende kracht.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur, tot het niet erkennen dat de detentieomstandigheden in strijd waren met internationale gevangenisnormen en het niet toekennen van een compensatie, inhoudelijk gezien niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. In lijn daarmee, kan de beroepscommissie zich verenigen met de hoogte van de toegekende tegemoetkoming voor het (op formele gronden) gegrond verklaarde beklag.

 

Gelet op het voorgaande, zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover in beroep aan de orde, bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 8 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. A. Pahladsingh, bijgestaan door de secretaris.

 

voorzitter

Naar boven