Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25474/GA, 3 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/25474/GA

               

Betreft [klager]

Datum 3 juli 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet kunnen inzien van zijn strafdossier na een overplaatsing naar een strafcel op een andere locatie.

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 13 januari 2022 het beklag ongegrond verklaard (NM2020/1125). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. J-A.J. Brahm, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Nieuwegein (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager had de dag nadat hij werd teruggeplaatst in de PI Nieuwegein zijn inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak. Het strafdossier omvat om en nabij 2000 pagina’s. Het is ondoenlijk om met een dergelijk omvangrijk dossier een dag voor de zitting een goede voorbereiding af te ronden. Klager meent dat hij nadeel heeft ondervonden tijdens de inhoudelijke behandeling omdat hij geen goede laatste voorbereiding had.

Klager had voor zijn overplaatsing van de locatie Nieuwegein naar de locatie Zeist aangegeven dat binnenkort de inhoudelijke behandeling van zijn zaak zou plaatsvinden en dat hij een omvangrijk dossier tot zijn beschikking had. Zijn verzoek om het strafdossier mee te mogen nemen werd afgewezen. Klager meent dat de directeur hier anders in had moeten handelen en klager onvoldoende de mogelijkheid heeft gegeven zijn zaak voor te bereiden, ondanks de latere terugplaatsing in de PI Nieuwegein.

 

Standpunt van de directeur

De directeur kan zich vinden in de uitspraak van de beklagrechter. Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd voor de duur van tien dagen, vanaf 7 september 2020 tot en met 17 september 2020. Klager is op 11 september 2020 overgebracht naar een strafcel in de locatie Zeist van de PI Nieuwegein. Op 16 september 2020 is klager weer teruggeplaatst in de locatie Nieuwegein, waar hij de rest van zijn straf op eigen cel heeft doorgebracht. Dat klager zijn strafzaak gedurende vijf dagen niet kon voorbereiden is in beginsel een gevolg van het strafwaardig handelen van klager. In de strafcel van de PI Nieuwegein heeft klager naar eigen zeggen gelegenheid gekregen zijn strafdossier in te zien. De directeur heeft zorg gedragen dat klager, weliswaar kort voor de zitting, maar tijdig, is teruggeplaatst in de PI Nieuwegein. Klager kon op 16 september 2020 zijn raadsman spreken, daarnaast heeft hij zijn strafdossier en aanvullende stukken op 16 september 2020 op eigen cel kunnen inzien.

De directeur heeft voldoende inspanning geleverd om klager in staat te stellen zijn strafdossier in te zien. 

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie is van oordeel dat een gedetineerde tijdens de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf in beginsel, gelet op het belang van een strafzaak, nog steeds enige mogelijkheid moet krijgen zijn strafdossier te raadplegen indien tijdens of heel kort na de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak plaatsvindt. De beperkingen die voortvloeien uit de disciplinaire straf mogen in dergelijke situaties niet een adequate voorbereiding van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak volledig in de weg staan. Het vorenstaande laat onverlet dat er (organisatorische) redenen kunnen zijn de gedetineerde die mogelijkheid niet dan wel enkel onder bepaalde voorwaarden te bieden. Een voorwaarde zou kunnen inhouden het slechts gedurende bepaalde beperkte tijd toegang verlenen tot zijn strafdossier (zie RSJ 1 december 2003, 03/1937/GA).

 

Artikel 23 van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen geeft de directeur de bevoegdheid in individuele gevallen af te wijken van het uitgangspunt dat het de gedetineerde niet is toegestaan voorwerpen in de straf- of afzonderingscel onder zijn berusting te houden.

 

Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd van tien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande 7 september 2020 om 15.55 uur tot 17 september 2020 om 15.55 uur. Klager is op 11 september 2020 overgebracht naar de strafcel in de locatie Zeist en op 16 september 2020 teruggeplaatst in de locatie Nieuwegein, alwaar klager zijn disciplinaire straf op eigen cel heeft uitgezeten. Klager heeft gedurende enkele dagen vóór zijn overplaatsing naar de locatie Zeist en ná zijn terugplaatsing in de locatie Nieuwegein, zijn strafdossier kunnen inzien en dit ook een dag voor de strafzitting van 17 september 2020 met zijn advocaat kunnen bespreken. Echter niet valt in te zien waarom het omvangrijke strafdossier of onderdelen daarvan niet door klager kon worden ingezien in de strafcel in de locatie Zeist, dan wel dat op een andere manier voor klager de mogelijkheid kon worden gecreëerd het strafdossier in de locatie Zeist te raadplegen. Die mogelijkheid is klager in de locatie Zeist in het geheel niet geboden.

 

Gelet op het vorenstaande komt de beroepscommissie tot de conclusie dat de directeur een onzorgvuldige afweging heeft gemaakt door bij de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf in de locatie Zeist in het geheel geen rekening te houden met klagers wens de strafzitting voor te bereiden. De afwijzing van klagers verzoek het strafdossier ook in Zeist te mogen inzien, kan wegens een motiveringsgebrek niet in stand blijven. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie ziet, gelet op het feit dat klager al wel gedurende enkele dagen vóór zijn overplaatsing naar de locatie Zeist en ná zijn terugplaatsing in de locatie Nieuwegein zijn strafdossier heeft kunnen inzien en dit ook een dag voor de strafzitting van 17 september 2020 met zijn advocaat heeft kunnen bespreken, geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 3 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven