Nummer 22/29859/GB
Betreft [klager]
Datum 27 maart 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 16 augustus 2022 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.
Klager heeft bezwaar ingesteld tegen “de fictieve weigering van verweerder om klager tijdig in het gevangenisregime te plaatsen”. Verweerder heeft dit bezwaar op 7 oktober 2022 ongegrond verklaard.
Klagers raadsman, mr. P.M. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
De eerste 56 dagen van klagers detentie
Klagers raadsman stelt in de eerste plaats dat klager direct op een reguliere gevangenisafdeling had moeten worden geplaatst in plaats van op een arrestantenafdeling, omdat klager als zelfmelder had moeten worden opgeroepen.
De beroepscommissie is niet bevoegd om te oordelen over de vraag of iemand een meldoproep moet krijgen of dat diegene moet worden aangehouden. Het Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen (AICE), onderdeel van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), beslist hierover op grond van artikel 2:4, eerste en derde lid, van de Beleidsregels tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen 2021. Het is de beroepscommissie niet duidelijk of klagers raadsman tegen deze beslissing heeft willen opkomen, maar in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is in elk geval niet voorzien in een rechtsmiddel hiertegen.
Klager had wel kunnen opkomen tegen de beslissing om hem, na zijn aanhouding, te plaatsen in de gevangenis van de PI Grave, maar daartegen was het bezwaar niet gericht (die beslissing is immers al veel eerder genomen). Het beroep kan daar dus ook niet op zien.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de vraag of klager de eerste 56 dagen van zijn detentie terecht in het arrestantenregime heeft verbleven, buiten beschouwing laten.
Klagers doorplaatsing naar een reguliere gevangenisafdeling
Klagers raadsman stelt in de tweede plaats dat verweerder klager niet tijdig, uiterlijk na 56 dagen, in een reguliere gevangenis heeft geplaatst.
De beroepscommissie merkt allereerst op dat niet verweerder, maar de directeur van de inrichting, beslist of iemand op een arrestantenafdeling of op een reguliere gevangenisafdeling wordt geplaatst (vergelijk RSJ 16 december 2022, 22/30035/GB). De PI Grave beschikt echter alleen maar over een arrestantenafdeling, dus lag het in dit geval inderdaad op de weg van verweerder om klager over te plaatsen naar een gevangenis die ook reguliere afdelingen heeft.
Verweerder heeft klager dan ook geselecteerd voor de gevangenis van de PI Vught. Daartegen richt klager zich kennelijk ook niet, maar – zo begrijpt de beroepscommissie – enkel tegen het te laat nemen van die beslissing en/of het te laat feitelijk realiseren van die beslissing.
Niet tijdig beslissen
Tegen het niet-tijdig nemen van een beslissing kan alleen worden opgekomen door beroep in te stellen tegen de (fictieve) weigering van verweerder om een beslissing te nemen, nog vóórdat die beslissing is genomen. Zodra er een beslissing is genomen, kan er niet meer worden geklaagd over het te laat nemen daarvan (vergelijk RSJ 1 juni 2022, 21/24571/GB). De beroepscommissie zal klager daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.
Niet feitelijk realiseren
Tegen het feitelijk (nog) niet realiseren van een beslissing kan ook geen (bezwaar of) beroep worden ingesteld (vergelijk RSJ 3 maart 2023, 22/29870/GB). Klager had in bezwaar wel kunnen vragen om hem – vanwege de wachtlijst – over te plaatsen naar een andere gevangenis (vergelijk RSJ 17 februari 2021, R-20/6917/GB), maar dat heeft hij niet beoogd. De beroepscommissie zal klager daarom ook in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.
Ten overvloede
Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat het klager vrij staat om verweerder, los van de procedures waarin de Pbw voorziet, te vragen om een tegemoetkoming en dat het voor de hand ligt dat verweerder hier ook op beslist (vergelijk RSJ 22 april 2022, 21/24243/GB). Zo zou de gang van zaken in dit geval ook kunnen worden begrepen. Tegen een dergelijke beslissing van verweerder staat echter geen beroep open (hoewel dat wel in de rechtsmiddelenclausule stond vermeld).
Verweerder en de beroepscommissie zijn overigens beiden niet bevoegd om strafvermindering toe te passen of om een schadevergoeding op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering toe te kennen, zoals klagers raadsman in beroep heeft verzocht.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze uitspraak is op 27 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. A. Jongsma, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter