Nummer 22/30431/SGA
Betreft [verzoeker]
Datum 24 november 2022
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft op 18 oktober 2022 beslist dat verzoeker gedurende een periode van 26 weken niet in aanmerking komt voor promotie naar het plusprogramma.
Verzoekers raadsman, mr. M. de Reus, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, van het (pro forma) klaagschrift en de aanvulling daarop (beklagkenmerk IJ-2022-001557) en van de desgevraagd nader door de directeur verstrekte toelichting van 22 november 2022.
2. De beoordeling
Anders dan de directeur stelt, acht de voorzitter verzoeker ontvankelijk in zijn schorsingsverzoek. Het onderliggende pro forma klaagschrift tegen de bovengenoemde beslissing van 18 oktober 2022 dateert immers van 19 oktober 2022, zodat verzoeker – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – conform artikel 61, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet tijdig beklag heeft ingesteld tegen die beslissing.
De voorzitter merkt op dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
In artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) is bepaald dat er altijd een beslissing tot degradatie volgt indien een gedetineerde ontoelaatbaar gedrag zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 laat zien. De directeur bepaalt op grond van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling de periode gedurende welke de gedetineerde het in bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij de Regeling omschreven gewenste gedrag laat zien om wederom in aanmerking voor promotie te komen. Deze periode is minimaal zes weken. Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode in acht te nemen motiveert hij zijn besluit, waarbij hij in ieder geval betrekt de aard en de ernst van het gedrag dat aanleiding vormt voor degradatie, de mate waarin inbreuk is gemaakt op de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel op de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, de al dan niet opzettelijkheid van het gedrag, de duur van de eventueel opgelegde straf door de strafrechter indien hiervan sprake is en het gedrag dat de gedetineerde structureel in de detentiesituatie vertoont.
De voorzitter overweegt dat uit de bestreden beslissing naar voren komt dat verzoeker ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond door het in bezit hebben van een smartphone en oplader en dat de directeur bij zijn beslissing de hierboven vermelde omstandigheden in acht heeft genomen. De directeur heeft bij zijn beslissing betrokken dat voor de derde keer in drie maanden een smartphone (met oplader) bij verzoeker is aangetroffen en dat verzoeker eerder al twee keer voor een periode van dertien weken is uitgesloten van promotie, maar dat dit niet tot een gedragsverandering heeft geleid. De directeur merkt het bezit van de smartphone (opnieuw) aan als een zeer ernstig vergrijp, voortgezet crimineel handelen en ondermijning van het gezag, waarmee verzoeker een grote impact maakt op de veiligheid van medegedetineerden, het personeel en de maatschappij. Uit de desgevraagd nader door de directeur verstrekte toelichting blijkt bovendien dat – anders dan in RSJ 31 oktober 2022, 21/23740/GA, waarnaar namens verzoeker wordt verwezen – geen sprake is van cumulatie van beslissingen.
Gelet op het bovenstaande en hetgeen verder uit de stukken naar voren komt is het de voorzitter vooralsnog voldoende aannemelijk geworden dat bij het nemen van de bestreden beslissing om verzoeker voor een langere duur dan zes weken uit te sluiten van promotie naar het plusprogramma de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen. De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen.
Met betrekking tot de door de directeur gekozen periode van uitsluiting van verzoeker van promotie naar het plusprogramma van 26 weken merkt de voorzitter nog op dat een dergelijke periode zeer lang is. Een inhoudelijke beoordeling van deze periode, alsmede de vraag hoe uitsluiting van promotie voor een dergelijke lange periode zich verhoudt tot het doel van het systeem van promoveren en degraderen, te weten het motiveren van de gedetineerde om mee te werken aan zijn re-integratie door wenselijk gedrag te stimuleren, dient evenwel in de bodemprocedure aan de orde te komen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 24 november 2022 gedaan door mr. M.L. Plas, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
secretaris voorzitter