Nummer 22/28132/TA
Betreft [klager]
Datum 20 maart 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een afdelingsarrest, ingaande op 26 oktober 2021.
De beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op
14 juni 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (PZ 2021/133). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. J.F. van der Brugge en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 3 maart 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad.
Mr. E.W. Bevaart, senior secretaris, was als toehoorder aanwezig.
Het lid van de beroepscommissie drs. W.M. van der Vlist was niet ter zitting aanwezig maar leest en beslist op de stukken mee. De aanwezige partijen hebben aangegeven hier geen bezwaar tegen te hebben.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Een medebewoner van klagers afdeling bleek na terugkomst van verlof besmet te zijn geraakt met het coronavirus. Een aantal medebewoners is eveneens besmet geraakt, een aantal anderen – waaronder klager – niet. Het personeel van de instelling hield zich niet aan de destijds geldende coronamaatregelen, waaronder het dragen van een mondkapje en het houden van anderhalve meter afstand. Klager heeft daarvan een melding gemaakt bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Niet alleen de verpleegden dienden zich aan de coronamaatregelen te houden, maar ook het personeel. Volgens klager is het coronavirus mede door toedoen van het personeel in de instelling terechtgekomen, omdat men zich niet aan de voorschriften hield. Klager vindt het dan ook niet terecht dat aan hem een afdelingsarrest is opgelegd. Het hoofd van de instelling heeft een zorgplicht en daar is niet aan voldaan. Maatregelen dienen proportioneel te zijn en de kwetsbare populatie niet onnodig zwaar te treffen. In plaats van het aanspreken van het personeel op het zich houden aan de coronamaatregelen, werd aan klager en zijn medebewoners een afdelingsarrest opgelegd. Klager heeft een groot deel daarvan achter de deur gezeten. Het afdelingsarrest heeft meer dan een week geduurd. Klager had dan ook ontvankelijk verklaard moeten worden in zijn beklag. Klager verzoekt om hem alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag, de klacht gegrond te verklaren en aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Een medeverpleegde op klagers afdeling was besmet geraakt met het coronavirus. Daarop is conform het binnen de instelling gehanteerde beleid besloten om de gehele afdeling in quarantaine te plaatsen, waardoor zij in een bubbel op de afdeling verbleven. Daarbij was geen sprake van afzondering op de eigen kamer. Alle bewoners konden gedurende die periode de afdeling niet verlaten, maar ze konden wel naar de binnentuin. Er was sprake van een noodmaatregel die gold voor alle bewoners van klagers afdeling om verdere verspreiding van het coronavirus binnen de instelling te voorkomen. Dit werd niet beschouwd als een afdelingsarrest. Er had dan ook geen schriftelijke mededeling van de beslissing tot oplegging van een afdelingsarrest aan klager uitgereikt hoeven te worden. Klager is daarom door de beklagcommissie terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Mocht de beroepscommissie anders beslissen, dan wordt verzocht om het beklag ongegrond te verklaren nu oplegging van de maatregel noodzakelijk werd geacht ter voorkoming van de verdere verspreiding van het coronavirus binnen de instelling.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat aan klager (evenals aan de medeverpleegden van zijn afdeling) op 26 oktober 2021 een quarantainemaatregel is opgelegd. Anders dan de beklagcommissie, is de beroepscommissie van oordeel dat daarmee geen sprake is van een voor alle bewoners van klagers afdeling geldende noodmaatregel die niet vatbaar zou zijn voor beklag. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (RSJ 17 augustus 2022, 21/23650/TA) is het in quarantaine plaatsen van een verpleegde met een ordemaatregel zoals een afzonderingsmaatregel als bedoeld in artikel 34 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) vatbaar voor beklag. Ditzelfde geldt naar het oordeel van de beroepscommissie voor de minder zware beperking van de interne bewegingsvrijheid als de maatregel afdelingsarrest zoals bedoeld in artikel 33 Bvt, waardoor klager wel bewegingsvrijheid op de afdeling, maar niet buiten de afdeling had.
Op grond van artikel 33 in verbinding met artikel 32, eerste lid, onder b, Bvt kan het hoofd van de instelling een verpleegde een maatregel van afdelingsarrest opleggen, indien dat noodzakelijk is in het belang van de orde of de veiligheid in de instelling. Op grond van artikel 57, eerste lid, van de Bvt staat tegen een dergelijke beslissing beklag open nadat deze een week heeft geduurd. De beroepscommissie stelt vast dat de bestreden maatregel is ingegaan op 26 oktober 2021 en eindigde op 3 november 2021.
Klager had daarom ontvankelijk in zijn klacht moeten worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal daarom worden vernietigd en de beroepscommissie zal op de voet van artikel 68, derde lid, van de Bvt doen wat de beklagcommissie had behoren te doen.
Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie het volgende.
Niet weersproken is dat de quarantainemaatregel is opgelegd vanwege een besmetting van een medeverpleegde op klagers afdeling met het coronavirus. Voldoende aannemelijk is geworden dat oplegging van het afdelingsarrest noodzakelijk was om verdere verspreiding van het coronavirus buiten klagers afdeling en dus verder in de instelling, in het belang van de orde en veiligheid, te voorkomen. In dit verband is mede van belang dat in de instelling sprake is van een kwetsbare patiëntengroep die een hogere kans op besmetting heeft. De beroepscommissie is van oordeel dat de bestreden beslissing en de duur daarvan, in de gegeven omstandigheden, niet onredelijk of onbillijk is.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag, maar dit beklag ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Deze uitspraak is op 20 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. U.A. Breedijk en drs. W.M. van der Vlist, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.
secretaris voorzitter