Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/1018/TA, 7 augustus 2008, beroep
Uitspraakdatum:07-08-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/1018/TA

betreft: [klager] datum: 7 augustus 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC Oldenkotte te Rekken, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 17 april 2008 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klaagster,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 juli 2008, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsman mr. Th. F. Holtus, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], jurist, en [...],
gz-psycholoog.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft slechts beschikbaar stellen van een brace bij het volgen van het volledige dagprogramma.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De inrichting heeft de zorgplicht dat er goed wordt omgegaan met de brace, die alleen gebruikt mag worden bij belasting om forceren van de knie of elleboog te voorkomen. Als een brace altijd wordt gebruikt, ook bij korte loopjes, heeft dat
spierverslapping tot gevolg. Klaagster krijgt de brace wanneer zij langere stukken moet lopen, los van de vraag of zij aan activiteiten mee doet of niet. In deze zaak is op een gegeven moment een link gelegd met het verrichten van werkzaamheden, maar
dat is onjuist. Het gaat erom of klaagster korte of langere stukken moet lopen, in welke gevallen zij niet respectievelijk wel haar brace krijgt. Dit is in lijn met de visie van de orthopeed. Verwezen wordt naar het overzicht van de medische dienst,
dat
ter zitting wordt overgelegd. Klaagster mag niet altijd over de brace beschikken omdat men veronderstelt dat zij de brace altijd gebruikt, ook bij het slapen. Volgens het hoofd behandeling komt klaagster tot weinig activiteiten binnen de inrichting en
komt zij bijna niet van haar afdeling.

Door en namens klaagster is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Zij moet volgens de orthopeed de brace gebruiken, omdat zij een nieuwe knie nodig heeft, maar nog niet krijgt omdat zij daarvoor te jong is. Zij krijgt geen fysiotherapie meer, omdat men dat niet meer zinvol vindt. Zij mag haar brace van de inrichting
buiten de inrichting gebruiken, maar niet binnen de inrichting bij het verrichten van corveetaken of deelname aan andere activiteiten. Maar ook dan gebruikt zij haar knie en heeft zij haar brace nodig, omdat zij ondanks haar hoge pijngrens constant
veel
pijn voelt. Ook kortdurende beweging, juist na zitten, doet veel pijn. Haar dosis pijnmedicatie wordt niet verhoogd.
Klaagster is er van overtuigd dat zij overdag altijd, ook binnen de inrichting, de brace moet gebruiken, maar vraagt er al niet meer om. Zij voelt zich niet serieus genomen. Zij mag niet naar de orhopeed. Zij vindt het verder een raar verhaal van de
inrichting dat zij tot weinig activiteiten binnen de inrichting komt.

3. De beoordeling
Blijkens de stukken is in de beklagprocedure door de inrichting het beschikbaar stellen van de medisch voorgeschreven brace aan klaagster verbonden aan de door de inrichting gewenste deelname van klaagster aan de arbeid, terwijl klaagster daaraan niet
wil deelnemen.
De beroepscommissie is met de beklagcommissie van oordeel dat het onwenselijk is dat klaagster haar recht op medische zorg wordt ontzegd door het gebruik van de brace te verbinden aan het vervullen van een door de inrichting gestelde voorwaarde.
Ter zitting van de beroepscommissie is namens het hoofd van de inrichting ook aangegeven dat er een link tussen het gebruik van de brace en het verrichten van werkzaamheden gelegd is en dat dit onjuist is en dat het er om gaat of klaagster korte of
langere stukken moet lopen.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie overweegt nog dat klaagster en de inrichting van mening verschillen over de medische noodzaak van het gebruik van de brace door klaagster, waarbij de inrichting veronderstelt dat klaagster de brace op onverantwoorde wijze gebruikt.
Om die reden is het aangewezen dat de inrichting het standpunt van de orthopeed over de lichamelijke conditie van klaagster en de medische noodzaak van gebruik van de brace opvraagt en aan de hand van diens schriftelijk advies met klaagster bespreekt
wanneer gebruik van de brace medisch wel of niet is aangewezen, opdat zij de brace in principe in eigen beheer kan hebben en daarvan op verantwoorde wijze gebruik kan maken. Een en ander laat onverlet dat de inrichting de mogelijkheid heeft de brace
weer in beheer te nemen, als zou blijken dat klaagster daarna de brace tegen het afgegeven medische advies in gebruikt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, prof. dr. F.A.M. Kortmann en mr. H.E.G. Peters, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 7 augustus 2008

secretaris voorzitter

Naar boven