Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32526/SJA, 10 maart 2023, schorsing
Uitspraakdatum:10-03-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          23/32526/SJA

 

Betreft [klager]

Datum 10 maart 2023

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [klager], geboren op [geboortedatum] 2003 (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hartelborgt te Spijkenisse (hierna: de directeur) heeft op 6 maart 2023 beslist dat verzoeker wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 51d, aanhef en onder a, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van (maximaal) drie maanden.

Verzoekers raadsvrouw, mr. L.W. Plantenga, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft vandaag, op 10 maart 2023, (een uittreksel van) het behandelplan opgevraagd bij de directeur. De directeur heeft dit ook vandaag nog toegestuurd. De voorzitter heeft dit doorgestuurd naar verzoekers raadsvrouw.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek. Het verzoekschrift is ook het beroepschrift (23/32527/JA). De beroepscommissie zal op een later moment op dit beroep beslissen.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Op grond van artikel 51e, in verbinding met artikel 51d, aanhef en onder a, van de Bjj kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Verzoeker stelt dat hij gezond van geest is en dat er geen sprake is van een psychotische stoornis. Hij zou niet zijn gezien door een onafhankelijke psychiater. Verzoeker stelt daarnaast dat hij geen gevaar vormt en dat er geen behandelingsplan is waaruit blijkt dat toepassing van a-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk is. Verzoeker is bang dat hij verslaafd raakt aan de medicatie. Daarom wil hij deze niet toegediend krijgen. Volgens verzoeker voldoet de bestreden beslissing niet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

 

De voorzitter overweegt als volgt.

Uit de stukken, waaronder verzoekers behandelingsplan, de verklaringen van de behandelend psychiater en een psychiater die niet bij de behandeling van verzoeker betrokken was (hierna: de onafhankelijk psychiater), blijkt dat verzoeker in het afgelopen kwartaal in toenemende mate paranoïde waandenkbeelden uit, waarbij hij zich bedreigd en benadeeld voelt en de wereld om zich heen angstvallig in de gaten houdt. De waandenkbeelden worden toegeschreven aan een psychose, hoewel volgens de onafhankelijk psychiater “voorstelbaar is dat zijn paranoïde ook voortvloeit uit een ernstig tekort aan overzicht en begrip, ontheemdheid en trauma”.

Uit de stukken blijkt verder dat verzoeker meent dat zijn neef in gevaar zou zijn, omdat personeelsleden persoonsgegevens zouden hebben prijsgegeven. Daarnaast beschuldigt verzoeker groepsleiding en groepsgenoten ervan dat ze van hem stelen. Verzoeker is gespannen in het contact en wil soms geen eten en drinken aannemen. Hij heeft het erover dat er voodoo op hem wordt uitgeoefend, en dat hij ’s nachts in zijn slaap wordt verkracht en geïnjecteerd. Verzoeker heeft een voorgeschiedenis van gewelddadig en antisociaal gedrag. Hij zocht op de Individuele Trajectafdeling (ITA) de confrontatie op met groepsgenoten en dreigde dat “mensen koud gemaakt gaan worden”.

Volgens de psychiaters is het aannemelijk dat verzoeker zonder behandeling met medicatie in een psychotische toestand blijft verkeren en niet vooruit kan komen met zijn PIJ-behandeling. Met de anti-psychotische medicatie wordt beoogd dat verzoeker minder angstig en wantrouwend wordt en meer toegankelijk voor contact. Daardoor kan ook weer worden omgegaan met zijn andere problematiek, zoals zwakbegaafdheid en traumatisering.

Verzoeker ontkent dat hij medicatie nodig heeft en wil dit daarom niet nemen.

 

Gelet op het voorgaande is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker vanuit de bij hem vastgestelde stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis verzoeker doet veroorzaken (in elk geval voor maatschappelijke teloorgang), niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Daarbij voldoet de beslissing om bij verzoeker a-dwangbehandeling toe te passen naar het voorlopig oordeel van de voorzitter ook aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De voorzitter begrijpt (met betrekking tot het subsidiariteitsvereiste) uit de uitgebrachte adviezen dat andere vormen van behandeling naar hun aard niet volstaan om verzoekers psychose te behandelen. De bestreden beslissing kan op voorhand dan ook niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

 

Deze uitspraak is op 10 maart 2023 gegeven door mr. P. de Bruin, voorzitter, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven