Nummer 22/30917/TA
Betreft [Klager]
Datum 13 maart 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. een afzonderingsmaatregel, ingaande op 4 augustus 2022 (Me 2022-179);
b. toezicht op telefoongesprekken, ingaande op 5 augustus 2022 (Me 2022-180);
c. de start van een b-dwangbehandeling d.d. 22 augustus 2022 (Me 2022-190);
d. toezicht op post, ingaande op 22 augustus 2022 (Me 2022-191);
e. de voortzetting van de afzonderingsmaatregel per 1 september 2022 (Me 2022-198);
f. de voortzetting van de b-dwangbehandeling d.d. 29 augustus 2022 (Me 2022-199);
g. de voorzetting van de postmaatregel per 19 september 2022 (Me 2022-211);
h. de voorzetting van de afzonderingsmaatregel per 29 september 2022 (Me 2022-226).
De beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 13 december 2022 alle klachten inhoudelijk ongegrond verklaard en het beklag met kenmerk Me 2022-226 formeel gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming van €7,50 toegekend. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 3 maart 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord.
Mr. E.W. Bevaart, senior secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.
Het lid van de beroepscommissie drs. W.M. van der Vlist was niet ter zitting aanwezig maar leest en beslist op de stukken mee. De aanwezige partijen hebben aangegeven hier geen bezwaar tegen te hebben.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager kan zich niet verenigen met de ongegrondverklaring van zijn klachten. Volgens de instelling is er sprake van concrete aanwijzingen dat klager betrokken is bij handel en het bedreigen van medeverpleegden. Klager ontkent beide stellig. Klager krijgt weinig tot geen informatie welke patiënten over hem gepraat hebben. Uiteindelijk komt klager meer te weten en zou het slechts gaan om twee medeverpleegden welke vrienden van elkaar zijn. Volgens klager gaat het om roddels om hem in kwaad daglicht te stellen. De omvang die de instelling zou schetsen klopt niet. Er is geen concreet bewijs. Nimmer, is er bijvoorbeeld contrabande bij klager aangetroffen. Er is ook geen aangifte gedaan. De neef van klager handelt in kleding en vandaar dat er een aantal overboekingen is geweest naar zijn neef. Klager stond hierbuiten en het bedrag is door de instelling vanuit medeverpleegde overgeboekt naar zijn neef. In eerste instantie heeft één medeverpleegde aangegeven naar de separatie te willen omdat hij niet voor zichzelf instond en klager wat aan wilde doen. Vervolgens heeft deze medeverpleegde geroepen dat klager hem zou hebben bedreigd. Dit is onjuist en er zijn ook geen concrete aanwijzingen voor. Klager kan zich op deze wijze niet verdedigen tegen de aantijgingen van de instelling. Er is geen sprake van schulden van medeverpleegden, noch heeft hij via zijn netwerk medeverpleegden bedreigd. Op de afdeling liep het met meerdere medeverpleegden juist zeer goed. Een aantal van hen heeft vanaf de patio geprobeerd contact te zoeken met klager enkel en alleen omdat zij wilden weten hoe het met klager ging en of hij iets nodig had. Klager heeft nimmer via die medeverpleegden contact gezocht om bedreigingen in te zetten. De instelling wilde hem gewoonweg volledig isoleren.
De oplegging en het voortduren van de afzonderingsmaatregel (tot aan 16 december jl.) is onterecht en disproportioneel. Vanaf het begin heeft in geen enkele maatregel gestaan aan welke voorwaarden klager kon voldoen om tot opheffing van de maatregel te komen. Hij heeft zelfs aangeboden om met medeverpleegden een herstelgesprek te voeren. Dit werd niet gehonoreerd. De instelling had haar conclusies getrokken en handelde daar ook direct naar (aanvraag EVBG-status, aanvraag LFPZ en een verzoek om overplaatsing). De maatregel zou eerst beëindigd worden als er plek was op Eems I. Toen hij daar zat, moest hij eerst naar Eems II. Er werd niet overgegaan tot afbouw van de begeleiding door de Dienst Geïntegreerde Beveiliging (DGB) of uitbreiding van vrijheden. Pas na plaatsing op de Eems III werd hiertoe overgegaan. Aan klager werd gemeld dat hij naar CTP Veldzicht zou worden overgeplaatst. CTP Veldzicht heeft aangegeven dat zij klager niet kunnen aannemen door plaatsing aldaar van een medeverpleegde waar klager een relatie mee had. Het ministerie weet nu niet waar klager te plaatsen. Pas sindsdien is er sprake van afbouw van de DGB-begeleiding en uitbreiding van vrijheden. Volgens klager is er geen sprake geweest van incidenten gedurende de afzondering. Hij heeft een andere lezing van hetgeen is gebeurd op 18 augustus 2022. Klager is van mening dat de dagrapportage daaromtrent zijn verhaal ook onderbouwt. Voor de rest is klager rustig en meewerkend geweest. Voorts is dwangbehandeling ingezet waardoor klager meer suf en moe is geworden. De afzondering werd echter niet opgeheven.
Voorts is klager van mening dat er ten aanzien van de voortzetting van de b-dwangbehandeling sprake is van een formeel gebrek. Op de maatregel staat 29 augustus 2022. Klager is op 31 augustus 2022 gehoord en de maatregel is uitgereikt op 1 september 2022. Dit is beide te laat.
Ook de oplegging en het voortzetten van de b-dwangbehandeling (tot aan 16 december jl.) acht klager onterecht, disproportioneel en niet volstrekt noodzakelijk ter afwending van gevaar. De b-dwangbehandeling is ingezet wegens zijn behandelverleden, de aantijgingen van medeverpleegden, bedreiging van een therapeut en met name vanwege het incident van 18 augustus 2022. Ten aanzien van het behandelverloop wordt verwezen naar hetgeen reeds in de beklagprocedure is ingebracht. Dit behandelverloop dient genuanceerd te worden. Daarbij valt op dat er in geen één instelling ooit medicatie is geïndiceerd. Klager ontkent stellig handel en dreiging. Hij kan zich echter niet verweren tegen ongefundeerde roddels van medeverpleegden die door de instelling niet concreet worden gemaakt. Klager geeft toe dat hij richting zijn therapeut niet handig heeft geacteerd. Het was echter geen bedreiging. Zijn therapeut heeft altijd achter hem gestaan en gemeld dat klager groei doormaakte. Echter, na vier afwijzingen in de verlofcommissie heeft klager aan haar gevraagd waarom zij in die vergaderingen niet meer voor hem opkomt. De therapeut gaf aan dat zij aan de ruis niets kon veranderen. Klager heeft getracht uit te leggen hoe roddels ontstaan, namelijk je zegt tegen één persoon wat in de instelling, en de week daarop praat de hele instelling erover alsof het waar was. Klager heeft daarbij een zeer onhandig voorbeeld genomen en heeft ook excuses gemaakt en dit uitgesproken met zijn therapeut. Ten aanzien van 18 augustus 2022 geeft klager aan dat dit verhaal volledig is opgeblazen. De belafspraken waren niet duidelijk. Dit blijkt ook uit de dagrapportage. Er ontstaat discussie. Klager wilde op de sociotherapeut aflopen om te laten zien dat de telefoon op speaker stond. De DGB reageerde overhaast en te agressief. Daarbij heeft klager dezelfde avond dit voorval uitgesproken met de betrokken sociotherapeut en voor de scheldpartij zijn excuses aangeboden. Door alle opeenvolgende gebeurtenissen (afzondering, toezicht, aanvragen EVBG-status en LFPZ, en een overplaatsingsverzoek) was klager die dag geïrriteerd, maar er was geen sprake van een fysiek agressief incident. In de dagrapportage staat ook vermeld dat het lijkt of klager de DGB aan de kant wil duwen. In alle verweren wordt vermeld dat hij dit daadwerkelijk zou hebben gedaan. In het verslag van het driehoekgesprek staat juist vermeld dat er een afname was van incidenten. Klager acht de oplegging en voortzetting dan ook onterecht. Inmiddels heeft klager aangegeven dat hij meer moe, minder impulsief en boos is. Klager benadrukt overigens dat enige irritatie en boosheid eigenlijk enkel voorkomt omtrent de huidige situatie (het stopzetten van zijn behandeling, EVBG-status en aanvraag LFPZ). De dwangmedicatie zou derhalve niet meer nodig zijn. Klager zal de medicatie vrijwillig innemen om deze moeilijke onzekere tijd door te komen. In dit verband wordt verder verwezen naar de in februari 2023 over klager uitgebrachte rapportage van het NIFP, waarin wordt geadviseerd klager niet de LFPZ-status toe te kennen maar hem over te plaatsen voor een nieuwe behandelpoging met gebruik van antipsychotica.
Volgens klager is er ten aanzien van de telefoonmaatregel van 5 augustus 2022 sprake van een formeel gebrek. Klager is op 4 augustus 2022 in afzondering geplaatst op een andere afdeling. Vanaf die dag is er ook direct toezicht gehouden op telefoongesprekken. De instelling heeft echter pas op 5 augustus 2022 de maatregel uitgereikt. Praktisch was de maatregel echter al ingegaan tegelijk met de afzondering. Klager stelt zich op het standpunt dat de instelling hem te laat heeft gehoord en de maatregel te laat heeft uitgereikt.
Voorts acht klager de oplegging van de telefoonmaatregel en het opleggen en voortzetten van de postmaatregel (tot op heden) onterecht en disproportioneel. Klager ontkent alle aantijgingen van handel en of dreiging. Hij kan zich echter niet verweren tegen ongefundeerde roddels van medeverpleegden die door de instelling niet concreet worden gemaakt. Daarnaast had de instelling ook ervoor kunnen kiezen om bepaalde netwerkleden onder toezicht te houden (zoals zijn neef), maar andere bepaalde netwerkleden zoals zijn tante niet. Klager heeft al maanden geen enkele privacy met zijn familie.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Er is geen sprake van een formeel gebrek ten aanzien van de voortzetting van de b-dwangbehandeling. Elke twee weken worden lopende dwangbehandelingstrajecten besproken in de commissie voorbehouden beslissingen (CVB). Vrij snel na aanvang van de b-dwangbehandeling vond er op 29 augustus 2022 weer een overleg van de CVB plaats. Deze datum is opgenomen bovenaan de schriftelijke mededeling van de voortzetting van de b-dwangbehandeling en is de datum waarop de CVB heeft geadviseerd tot voortzetting van de dwangbehandeling. De daadwerkelijke voortzetting van de b-dwangbehandeling is echter pas ingegaan op 31 augustus 2022, nadat klager was gehoord. Vervolgens is de schriftelijke mededeling op 1 september 2022 aan hem uitgereikt. Er is dan ook geen sprake van het te laat horen van klager dan wel het te laat uitreiken van de schriftelijke mededeling. Bij elke voortzetting van de b-dwangbehandeling adviseert de CVB, wordt de verpleegde gehoord (tenzij hij daarvan afziet) en wordt een schriftelijke mededeling uitgereikt.
Ten aanzien van de afzonderingsmaatregel wordt opgemerkt dat er geen voorwaarden in de schriftelijke mededelingen zijn opgenomen om tot opheffing van die maatregel te komen, omdat de verwachting was dat er sprake zou zijn van een langdurige afzondering gelet op klagers toestandsbeeld. Klager heeft ook tijdens de afzondering ongewenst gedrag laten zien. De afzondering is opgeheven toen de maatregel niet meer proportioneel werd geacht.
De maatregel van toezicht op telefoonverkeer is anders dan klager en zijn raadsvrouw stellen op 5 augustus 2022 opgelegd en ingegaan.
Verder wordt verwezen naar hetgeen reeds in de beklagprocedure naar voren is gebracht.
3. De beoordeling
Beklag a, e en h
Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake de oplegging van de afzonderingsmaatregel en de voortzetting daarvan kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
Beklag b, d en g
Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake de bel- en postmaatregel kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.
Anders dan klagers raadsvrouw stelt, is er naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van een formeel gebrek ten aanzien van de belmaatregel van 5 augustus 2022.
Op grond van artikel 53 Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) is niet vereist dat een verpleegde wordt gehoord alvorens een beslissing wordt genomen omtrent het houden van toezicht op de telefoongesprekken van de verpleegde als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de Bvt en dient er evenmin op grond van artikel 54 Bvt een schriftelijke mededeling aan de verpleegde te worden uitgereikt. Naar het oordeel van de beroepscommissie is het voorts niet aannemelijk geworden dat de belmaatregel in feite al op 4 augustus 2022, tegelijk met de afzonderingsmaatregel, is ingegaan. Uit de dagrapportage van 5 augustus 2022 blijkt immers dat er die dag beleid is gemaakt, waarna is besloten om aan klager de bestreden belmaatregel op te leggen. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
Beklag c en f
Anders dan klagers raadsvrouw stelt, is er naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van een formeel gebrek ten aanzien van de voortzetting van de b-dwangbehandeling. Hoewel het verwarrend is dat bovenaan de schriftelijke mededeling van de beslissing tot voortzetting van de b-dwangbehandeling de datum van 29 augustus 2022, waarop het overleg van de CVB heeft plaatsgevonden, is opgenomen, is het naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat klager te laat is gehoord en dat de schriftelijke mededeling niet tijdig aan hem is uitgereikt. Uit het verhandelde ter zitting volgt immers dat hoewel op de schriftelijke mededeling de datum van 29 augustus 2022 is opgenomen, de beslissing tot voortzetting van de b-dwangbehandeling pas is genomen op 31 augustus 2022 nadat klager is gehoord. De maatregel is vervolgens tijdig op 1 september 2022 aan klager uitgereikt.
Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder b, van de Bvt, kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een b dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts (doorgaans de behandelend psychiater) volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde binnen de instelling doet veroorzaken, af te wenden. Bij een b dwangbehandeling moet het gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de instelling.
Voordat het hoofd van de instelling beslist dat b-dwangbehandeling wordt toegepast, overlegt hij op grond van artikel 34, eerste en tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) met de arts die de b dwangbehandeling noodzakelijk acht, het afdelingshoofd en de psychiater die verantwoordelijk is voor de behandeling als de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.
Bij een b dwangbehandeling gaat het om personen die vanwege hun gedrag gevaar in de instelling opleveren en waarbij dreiging van gevaar op zichzelf al voldoende kan zijn. Het gaat in deze gevallen doorgaans om agressief gedrag van de betrokkene naar zichzelf of derden of hinderlijk gedrag van de betrokkene waardoor agressie van anderen kan worden opgeroepen of om zodanige verstoring van het leefmilieu op de groep dat groepsgenoten ernstig benadeeld worden in hun behandelingsproces. Bij de b dwangbehandeling kan het gaan om direct gevaar maar ook om de dreiging van gevaar, die naar inschatting van de instelling zonder medicatie is te verwachten. Bij de b dwangbehandeling hoeft geen sprake te zijn van de noodzaak tot ogenblikkelijk ingrijpen met medicatie.
Vaststaat dat psychiater B., tevens plaatsvervanger van het hoofd van de instelling, niet bij klagers behandeling is betrokken en de bestreden beslissing heeft genomen na overleg met behandelend psychiater L., die ten tijde van de bestreden beslissing van oordeel was dat een b-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk was om het gevaar dat de stoornis van klager binnen de instelling deed veroorzaken af te wenden.
Uit de door het hoofd van de instelling verstrekte inlichtingen komt daarnaast het volgende naar voren.
Bij klager is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met trekken van een paranoïde en narcistische persoonlijkheidsstoornis. Tevens is er bij klager sprake van impulsieve en onvoorspelbare agressie wat maakt dat hij lastig tot niet kan worden ingeschat, wat veiligheidsrisico’s voor het personeel en zijn medeverpleegden met zich meebrengt. Er zijn veiligheidsmaatregelen toegepast, zoals afzondering en plaatsing op een crisisunit met maximale beveiliging van twee medewerkers van de DGB. Deze beheersmatige interventies zijn niet afdoende gebleken om het gevaar weg te nemen. Er is sprake van forse agressie. Medicamenteuze behandeling met antipsychotica wordt gezien als de enige mogelijkheid om de kans op impulsieve agressiedoorbraken te verlagen. Er is geen sprake van ziektebesef en klager weigert ten tijde van de bestreden beslissingen vrijwillige inname van de medicatie. Farmacotherapie wordt doelmatig geacht bij de behandeling van impulsieve agressie. Sinds de start van de b-dwangbehandeling is het toestandsbeeld van klager verbeterd. Klager heeft na enige tijd te kennen gegeven een positief effect te ervaren van de medicatie en gezegd dat hij de medicatie vrijwillig wil gaan innemen.
Gelet op het voorgaande is door het hoofd van de instelling voldoende duidelijk gemaakt waarom het starten en voortzetten van een b dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk werd geacht om het gevaar af te wenden dat de stoornis van klager binnen de instelling deed veroorzaken. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakte en dat een geneeskundige behandeling volstrekt noodzakelijk was om dit gevaar af te wenden. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van het hoofd van de instelling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling om bij klager b dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover in beroep aan de orde, met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 13 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. U.A. Breedijk en drs. W.M. van der Vlist, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.
secretaris voorzitter