Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22943/GA, 31 maart 2023, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22943/GA

               

Betreft [klager]

Datum 31 maart 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het intrekken van zijn aanvraag om te worden overgebracht naar een kliniek voor de verlening van forensische zorg op grond van artikel 43, derde lid, van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) (oud).

 

De beklagrechter bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 23 augustus 2021 het beklag ongegrond verklaard (VU 2021/1905). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het PPC van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft een verzoek gedaan tot artikelplaatsing in de zin van artikel 43, derde lid, van de Pbw (oud). Hij heeft dit verzoek gedaan, omdat hij lijdt aan psychogene niet-epileptische aanvallen en hij daarvoor de juiste behandeling dient te krijgen. Ten tijde van het verzoek verkeerde de gezondheid van klager in zeer slechte toestand. Hij was meerdere uren per dag buiten bewustzijn en tijdens aanvallen verwondde hij zichzelf (ernstig) en deed hij regelmatig suïcidepogingen. Daarom verbleef hij nagenoeg dag en nacht in een isoleercel onder cameratoezicht, wat een inhumane situatie opleverde.

 

In het laatste jaar van zijn detentie kwam klager in aanmerking voor overbrenging naar een kliniek. Om tijdig overgebracht te kunnen worden, dient een verzoek tijdig te worden ingediend. Klager heeft medio juni 2020 zijn aanvraag ingediend en hij was reeds in gesprek met de reclassering. De reclassering was bezig met het opstellen van een advies aangaande de overbrenging.

 

Het intrekken van de aanvraag kwam als een onaangename verrassing en is onbegrijpelijk. Hierdoor is klagers kans op een spoedige overbrenging naar een passende kliniek, het krijgen van de juiste behandeling en een kans om zijn gezondheid te verbeteren onterecht teniet gedaan.

 

De directeur vindt overbrenging in de zin van artikel 43, derde lid, van de Pbw (oud) niet passend, omdat eerder het penitentiair programma (PP) van klager was beëindigd en er sprake zou zijn van crimineel handelen tijdens het PP. Het PP is destijds onterecht beëindigd. Klager verblijft sinds 11 mei 2021 thuis in het kader van strafonderbreking, omdat hij in detentie niet de noodzakelijke behandeling kan krijgen.

 

Klagers medische situatie was ten tijde van de aanvraag tot overbrenging al net zo slecht als ten tijde van de beslissing tot strafonderbreking. De directeur had de aanvraag niet mogen intrekken en moeten indienen bij de selectiefunctionaris.

 

Standpunt van de directeur

Het beroep dient ex tunc te worden behandeld. De directeur kon op basis van de beschikbare informatie destijds in redelijkheid tot de bestreden beslissing komen. Dat klager nu met strafonderbreking is kan niet leiden tot een gegrondverklaring van het beroep.

 

Op grond van het ten tijde van het beklag geldende artikel 31 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) (oud) was de directeur bevoegd om een gedetineerde na instemming van de selectiefunctionaris naar een kliniek over te brengen. Indien de directeur redenen heeft om klager niet over te brengen, kan hij beslissen om geen verzoek tot artikelplaatsing bij de selectiefunctionaris in te dienen.

 

Er is geen aanvraag tot overbrenging op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw (oud) ingediend, maar een aanvraag op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw (oud). Voor die aanvraag is ook een advies van de advocaat-generaal opgevraagd. De advocaat-generaal heeft negatief geadviseerd en de selectiefunctionaris heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een noodzaak voor overbrenging naar een instelling voor forensische zorg en hij daarom niet kan instemmen met een uitplaatsing in de zin van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw (oud). De directeur heeft het verzoek afgewezen. De directeur heeft alles gedaan om de geïndiceerde zorg te kunnen bieden.

 

3. De beoordeling

In artikel 43, derde lid, van de Pbw (oud, thans vierde lid) was ten tijde van het beklag bepaald dat de directeur zorg draagt voor overbrenging van de gedetineerde naar de daartoe bestemde plaats, indien de in het eerste lid omschreven zorg en hulp dit noodzakelijk maken en een dergelijke overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Regeling (oud) was instemming van de selectiefunctionaris vereist. In artikel 15, vijfde lid, van de Pbw (oud, thans vierde lid) was overbrenging in geval van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap geregeld.

 

Het is onweersproken dat klager een verzoek heeft gedaan om op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw (oud) overgebracht te worden naar een kliniek. Uit het verweerschrift in beklag blijkt dat de directeur overbrenging op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw (oud) vanwege het maatschappelijke risico niet passend vond voor klager. Daarom is de directeur overgegaan tot een aanvraag voor overbrenging op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw (oud). Ondanks dat het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) klager heeft geïndiceerd voor behandeling in een Forensisch Psychiatrische Kliniek, heeft de selectiefunctionaris niet ingestemd met deze overbrenging. De directeur heeft op 2 maart 2021 beslist tot afwijzing van de overbrenging op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw (oud) – welke beslissing in deze zaak niet aan de orde is.

 

De klacht is gericht tegen het intrekken van klagers verzoek tot overbrenging op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw (oud). Gezien het standpunt van de directeur is van een intrekking van het verzoek geen sprake. De directeur heeft klagers verzoek niet voorgelegd aan de selectiefunctionaris, maar is overgegaan tot een aanvraag in de zin van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw (oud). Daarmee heeft de directeur het verzoek (impliciet) afgewezen. De beroepscommissie is van oordeel dat die beslissing, gelet op het recente beëindigen van klagers deelname aan een PP, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

 

Deze uitspraak is op 31 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven