Nummer 22/29210/GB
Betreft [klager]
Datum 14 maart 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 30 augustus 2022 afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. T. Urbanus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Op grond van het overgangsrecht in het kader van de Wet straffen en beschermen komt klager in aanmerking voor deelname aan een PP. Hij is gerecidiveerd tijdens zijn vorige deelname aan een PP, maar de omstandigheden zijn deze keer anders. Het is onbegrijpelijk dat aan het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM), dat zonder onderbouwing stelt dat sprake is van een hoog recidiverisico, doorslaggevend gewicht is toegekend. Er is hierbij ten onrechte voorbijgegaan aan de positieve adviezen van de directeur en van de reclassering. Anders dan het OM, beschikt de reclassering over de relevante deskundigheid ten aanzien van de risico-inschatting. De reclassering concludeert mede op basis van klagers delictverleden dat het recidiverisico moet worden ingeschat als gemiddeld. Blijkens het advies ziet de reclassering voldoende mogelijkheden om een eventueel risico te beperken en te beheersen. Ook de directeur heeft klagers delictverleden en recidive tijdens een eerdere deelname aan een PP betrokken bij zijn advies, evenals de politie.
Bij de verleende kortdurende re-integratieverloven heeft klager laten zien dat hij met vrijheden kan omgaan. Verder is hij in de inrichting van onbesproken gedrag, zet hij zich actief in voor zijn re-integratie en beschikt hij over een aanvaardbaar verblijfsadres. Verweerder noemt zelf ook dat klagers gedrag tijdens zijn detentie automatisch de verwachting wekt dat hij dit gedrag ook buiten de inrichting toont. Klager verzoekt een tegemoetkoming voor de periode dat hij ten onrechte niet kan deelnemen aan een PP.
Standpunt van verweerder
De overgang vanuit een jarenlange detentie naar de deelname aan een PP is te groot. Hierbij weegt mee dat klager tijdens zijn deelname aan een PP in 2014/2015 een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd, naar aanleiding waarvan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) achterwege is gelaten. Gelet hierop en op het negatieve advies van het OM is het niet opportuun om klager, ruim tien maanden voor de einddatum van zijn detentie, verregaande vrijheden toe te kennen in het kader van de deelname aan een PP. De positieve adviezen van de directeur en de reclassering, klagers positieve gedrag in de inrichting en de goed verlopen kortdurende re-integratieverloven maken dit niet anders. Gebleken is immers dat dit niet garandeert dat klager, ook buiten de structuur van de inrichting, langdurig in staat is om zich aan de regels en afspraken te houden en een delictvrij leven te leiden.
Bij beslissing van 23 november 2022 is klagers verzoek tot re-integratieverlof voor extramurale arbeid en daarmee de plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) toegewezen. Dit komt deels tegemoet aan klagers wens om te faseren en kan een opmaat zijn voor de deelname aan een PP.
3. De beoordeling
Klager is sinds 13 juni 2003 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van veertig maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet, en ondergaat op dit moment een gevangenisstraf van achttien jaar, wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving (meermalen gepleegd) en moord, waarvan de v.i. is herroepen. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 15 augustus 2023. Op dit moment verblijft klager in een BBA.
Welk recht is van toepassing?
Artikel 6, aanhef en onder d, van de Penitentiaire maatregel (Pm) bepaalt dat gedetineerden die in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) zijn geplaatst niet in aanmerking komen voor deelname aan een PP.
Artikel 20ab, derde lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting bepaalt dat personen die zijn geplaatst in een PP zijn uitgesloten van re-integratieverlof voor extramurale arbeid. Indien een gedetineerde in aanmerking komt voor zowel re-integratieverlof voor extramurale arbeid als deelname aan een PP, beslist de selectiefunctionaris namens verweerder. Indien de selectiefunctionaris van oordeel is dat de gedetineerde in aanmerking moet komen voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid en de gedetineerde hiervoor geen aanvraag heeft ingediend, wordt hem alsnog gelegenheid daartoe geboden.
Hoewel de bovengenoemde wettelijke bepalingen de combinatie van plaatsing in een BBA en deelname aan een PP uitsluiten – en klager dus reeds op grond hiervan nu niet meer in aanmerking zou komen voor deelname aan een PP –, is in dit geval sprake van overgangsrecht op grond van artikel IV van het Uitvoeringsbesluit Wet straffen en beschermen (Stcrt. 2021, 251), in verbinding met artikel IV van de Wet straffen en beschermen. Dit is uitgewerkt in het Beleidskader Penitentiair Programma - Overgangsrecht van het Gevangeniswezen (Stcrt. 2022, 17812) en het Beleidskader Beperkt Beveiligde Afdeling van het Gevangeniswezen (Stcrt. 2022, nr. 18437).
Omdat klager onherroepelijk is veroordeeld voor 1 december 2021 en ook zijn detentie voor die datum is aangevangen, kan hij dus nog steeds in aanmerking komen voor deelname aan een PP.
De afwijzing van klagers verzoek tot deelname aan een PP
Op grond van artikel 4 (oud) van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 (oud) van de Pm komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:
- aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
- die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
- die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;
- die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres;
- die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.
Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:
- de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
- het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);
- het gevaar voor recidive;
- de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;
- de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;
- de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;
- eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.
Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.
Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, omdat de overgang tussen de langdurige gesloten setting van een gevangenis en de deelname aan een PP te groot werd geacht. Klager is op 22 september 2015 tijdens een eerdere deelname aan een PP gerecidiveerd, naar aanleiding waarvan zijn v.i. volledig is herroepen en hem een gevangenisstraf van veertig maanden is opgelegd.
Bij de adviserende instanties bestaat met name discussie over de aanwezige risico’s, namelijk het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden. De reclassering heeft op 2 augustus 2022 een ‘Concretiseringsrapportage PP’ uitgebracht. De daarbij betrokken risico-inschatting is gebaseerd op het reclasseringsadvies van 3 juli 2020, in het kader van klagers detentie- en re-integratieplan. De reclassering heeft destijds bij de aanwezige risico’s het volgende toegelicht:
‘‘Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De uitkomst van de RISc, en de daarop aangetroffen criminogene factoren, kan voornamelijk worden verklaard door betrokkenes omvangrijke delictverleden, waarin geweldsdelicten/levensdelicten de boventoon voeren en duidelijk aantonen dat hij bewust voor het crimineel bestaan heeft gekozen. Anderzijds heeft betrokkene een lange detentieperiode achter de rug wat op zich, volgens betrokkene, een recidive beperkend effect heeft. Bovenal rapporteerde hij essentiële verandering in denken en houding, welke hem hebben doen inzien dat het delictgedrag niet loont. Tijdens PP toezicht leek hij goed op weg om zijn plek in de maatschappij te vinden en zich vast te houden aan zijn voornemen. [Echter recidiveerde betrokkene toch.]
[…]
Het risico op letselschade wordt ingeschat als laag. Wij hebben geen op zichzelf staande agressieproblematiek opgemerkt en/of lage frustratietolerantie. Anderzijds schuwt hij er niet voor om instrumenteel geweld toe te passen maar is tevens in staat om tot tien te tellen.
[…]
Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. Hoewel betrokkene is gerecidiveerd tijdens Penitentiair Programma in 2015 en sindsdien gedetineerd is moeten wij aan de hand hiervan wel concluderen dat de kans op onttrekking aanwezig is. Betrokkene heeft weer een goed plan (o.a. Buddy) en zal dit in de praktijk moeten laten zien.’’
Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek om deelname aan een PP en wijst in het bijzonder op de ‘tegenstrijdige conclusies’ van de reclassering bij de ingeschatte risico’s. Volgens het OM moeten alle risico’s als hoog worden ingeschat, omdat klager gezien zijn justitiële documentatie het gebruik van geweld niet schuwt de feiten waarvoor hij thans is gedetineerd ontkent en onbetrouwbaar is gebleken in het nakomen van afspraken, aangezien hij tijdens zijn eerdere deelname aan een PP is gerecidiveerd.
De beroepscommissie acht het in de gegeven omstandigheden niet onredelijk dat verweerder zwaarder gewicht toekent aan het advies van het OM dan aan de overige uitgebrachte, positieve adviezen. De meest recente risico-inschattingen van de reclassering dateerden al ten tijde van de bestreden beslissing van meer dan twee jaar geleden. Deze inschattingen zijn, blijkens het reclasseringsadvies van 3 juli 2020, ook niet specifiek uitgevoerd met het oog op (gefaseerd) te verlenen vrijheden in het kader van klagers re-integratietraject. Er werd toen slechts geadviseerd om klager aan te melden voor een buddyinterventie. Verder is het relevant dat klager sinds zeer lange tijd is gedetineerd, dat hij recidiveerde tijdens zijn eerdere deelname aan een PP en dat hij, nadat hij naar aanleiding hiervan opnieuw gedetineerd raakte, pas één onbegeleid kortdurend re-integratieverlof had genoten (om zijn identiteitsbewijs op te halen).
De beroepscommissie hecht bijzondere waarde aan de omstandigheid dat verweerder in de bestreden beslissing voorstelt om de plaatsing in een BBA te onderzoeken. Op 23 november 2022 heeft verweerder hiertoe ook beslist en is thans ingezet op een meer geleidelijke fasering in het kader van klagers terugkeer in de samenleving. De beroepscommissie kan dat goed volgen. In het licht hiervan en gezien de bovengenoemde omstandigheden ten aanzien van de aanwezige risico’s, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 14 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter