Nummer 21/21676/GA
Betreft [klager]
Datum 9 augustus 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. de verlenging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, voor de duur van zes dagen, ingaande op 26 december 2020, ter voorkoming van (verdere) verspreiding van het coronavirus (quarantaine);
b. het in die periode beperken van zijn recht op luchten tot een half uur per dag en
c. het intrekken/opschorten van het bezoek in de inrichting vanaf 21 december 2020.
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard heeft de klachten op 4 juni 2021 ongegrond verklaard (ZB-2021-22). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn (huidige) raadsman mr. J.A.R. van de Velde en de directeur van de PI Heerhugowaard in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De directeur heeft desgevraagd op 28 juli 2022 de schriftelijke directieberichten overgelegd die in de onderhavige periode aan de gedetineerden in de PI Heerhugowaard zijn uitgebracht, evenals de aan klager opgelegde ordemaatregel. Deze stukken zijn klager en zijn raadsman toegestuurd.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Er bestond geen noodzaak tot verlenging van de ordemaatregel, omdat klager gedurende de eerste opgelegde ordemaatregel van acht dagen geen relevant contact heeft gehad met medegedetineerden en omdat hij negatief testte op corona. Klager is ten onrechte niet gehoord. Er kan in de gegeven omstandigheden niet worden gezegd dat de vereiste spoed zich tegen het horen verzette. De directeur had ook kunnen kiezen voor digitaal horen.
Gezien klagers negatieve coronatest had hij dagelijks een uur kunnen luchten met andere negatief geteste gedetineerden. Subsidiair blijkt niet dat en hoe is gezocht naar alternatieve mogelijkheden ten aanzien van het beperken van het recht op luchten. Het ter beschikking stellen van extra fruit en pizza’s is geen passende compensatie.
De beklagcommissie heeft het niet toestaan van bezoek gebaseerd op artikel 38, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Het directiebericht waarin klager over deze maatregel zou zijn geïnformeerd, voldoet dan niet aan de eisen die artikel 58, tweede lid, van de Pbw aan dit bericht stelt. Het bericht lijkt een meer algemeen karakter te hebben. Inhoudelijk gezien bestonden er geen redenen, zoals bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Pbw, om het bezoek te weigeren. Klager verzoekt een tegemoetkoming.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt op dat zij ernaar streeft om spoedig uitspraak te doen. Zij betreurt het dat de uitspraak op dit beroep lang op zich heeft laten wachten.
Beklag a.
Klager is voorafgaand aan het opleggen van de ordemaatregel niet gehoord. Op grond van artikel 57, eerste en derde lid, van de Pbw kan het horen achterwege blijven indien:
a) de vereiste spoed zich daartegen verzet; of
b) de gemoedstoestand van de gedetineerde daaraan in de weg staat.
Ook ingeval van een ziekmelding of ziekte van de betrokken gedetineerde hoeft hij niet (tevoren) te worden gehoord (RSJ 14 april 2021, R-20/7233/GA).
Van deze uitzonderingen is in dit geval geen sprake. Dat klager niet is gehoord, kennelijk omdat onderlinge sociale contacten vermeden diende te worden en/of vanwege de grootschaligheid van de quarantaineplaatsingen, maakt in dit geval niet dat de hoorplicht niet is geschonden. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van beklag a. daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.
De beroepscommissie ziet geen aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, omdat zij zich kan verenigen met de overwegingen van de beklagcommissie voor wat betreft de noodzakelijkheid van de ordemaatregel.
Beklag b.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep ten aanzien van beklag b. zal daarom ongegrond worden verklaard.
Beklag c.
Relevante wetgeving
De directeur is op grond van artikel 5, derde lid, van de Pbw bevoegd om bevelen aan gedetineerden te geven, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting of een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
Op grond van artikel 38, derde lid, van de Pbw kan de directeur de toelating tot de gedetineerde van een bepaald persoon of van bepaalde personen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Deze weigering geldt voor ten hoogste twaalf maanden. Van deze beslissing geeft de directeur aan de gedetineerde onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling, waarin de mogelijke rechtsmiddelen staan vermeld (artikel 58, eerste lid, tweede lid onder b en vierde lid, van de Pbw).
Wettelijke grondslag
Op 21 december 2020 heeft de directeur aan gedetineerden in de PI Heerhugowaard een directiebericht met een reeks aanvullende coronamaatregelen afgekondigd, vanwege een groot aantal coronabesmettingen onder gedetineerden en personeelsleden. Gedetineerden van verschillende afdelingen, waaronder die van klager, werden in quarantaine geplaatst. Een van de maatregelen betrof het met onmiddellijke ingang ‘intrekken’ van het bezoek tot en met 4 januari 2021.
Dit betreft een algemene, niet specifiek jegens klager genomen beslissing. Tegen een algemene regel staat op grond van artikel 60 van de Pbw geen beklag open, tenzij de algemene regel in strijd is met hogere wet- en/of regelgeving. De door de directeur getroffen maatregel beperkt klagers recht op het ontvangen van ten minste één uur bezoek per week, zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Pbw. De beklagcommissie heeft haar oordeel gebaseerd op artikel 38, derde lid, van de Pbw en daarbij met zoveel woorden (kennelijk ambtshalve) geoordeeld dat het directiebericht voldoet aan de eisen van artikel 58, eerste lid, van de Pbw (de wijze waarop een beslissing tot weigering van bezoek aan de gedetineerde moet worden medegedeeld).
De beroepscommissie acht het derde lid van artikel 38 van de Pbw in de gegeven situatie niet van toepassing, reeds omdat de tekst van deze bepaling zich toespitst op het weigeren van een bepaald persoon of van bepaalde personen die de gedetineerde in kwestie in de inrichting wil(len) bezoeken. Dit oordeel vindt ook aansluiting bij de toelichting bij dit wetsartikel, waarin staat dat een algeheel bezoekverbod niet mogelijk is (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 58). Het voorgaande brengt mee dat de in artikel 58 van de Pbw vastgelegde specifieke vormvereisten hier niet van toepassing zijn.
De beroepscommissie beschouwt de in artikel 5, derde lid, van de Pbw neergelegde directeurs¬bevoegdheid tot het geven van bevelen aan gedetineerden als een wettelijke grondslag voor het tijdelijk intrekken of opschorten van het bezoek. Bij elk door de directeur op grond van deze bepaling gegeven bevel zal telkens de noodzaak daarvan in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en/of de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming dienen te worden getoetst (vergelijk RSJ 17 januari 2022, 21/20549/GA).
Doel en proportionaliteit
Het niet mogen ontvangen van bezoek heeft als doel het risico voor gedetineerden (en personeelsleden) op besmetting met het coronavirus te beperken. De maatregel was er in het bijzonder op gericht om het aantal bewegingen van en naar een leefafdeling en het aantal onderlinge contactmomenten tussen gedetineerden en derden tot een minimum te beperken. Dit betreft een legitiem doel.
In de PI Heerhugowaard was in december 2020 sprake van een corona-uitbraak, waardoor vier afdelingen, waaronder die van klager, in quarantaine werden geplaatst. Op klagers afdeling waren meerdere gedetineerden besmet met het coronavirus. Met ingang van 16 en 17 december 2020 werden enkele (ook landelijk geldende) maatregelen getroffen: geen binnensport/fitness, kapper, bezoek van Dutch Cell Dogs, bezoek van vrijwilligers en vader-kinddagen. Tot de onderhavige bezoekmaatregel besloot de directeur enkele dagen later, eerst op het moment dat het aantal coronabesmettingen onder gedetineerden en personeelsleden nog verder opliep. Daarbij had de directeur te maken met uitval van een veertigtal personeels¬leden, omdat zij in verband met een coronabesmetting in thuisquarantaine of thuis-isolatie verbleven. De directeur geeft aan dat de beperkte personeelsbezetting het onmogelijk maakte om uitvoering te geven aan de in het dagprogramma opgenomen bezoekmomenten. In plaats van een fysiek bezoek heeft klager de mogelijkheid van beeldbellen aangeboden gekregen (via een ander systeem dan het instabiel gebleken Skype). Tot slot heeft de directeur in dit alles gehandeld in overleg met de GGD, de medische dienst en een speciaal in het leven geroepen ‘coronateam’, daarbij ook de adviezen van het RIVM in acht nemend.
De beroepscommissie is op basis van de voorgaande overwegingen van oordeel dat het tijdelijk door de directeur niet toestaan van de (fysieke) bezoekmomenten niet verder strekte dan noodzakelijk, in het belang van de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. De beroepscommissie acht het, eveneens op basis van het voorgaande, in bijzonder gelet op het hierboven genoemde doel van de maatregel, niet onredelijk dat klager ook bij vertoon van een negatieve coronatest geen bezoek mocht ontvangen in de bezoekerszaal waar (kennelijk) spatschermen waren geplaatst.
Conclusie
De beroepscommissie is van oordeel dat het beperken van klagers recht op het ontvangen van bezoek is gerechtvaardigd. De beslissing van de directeur kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van beklag c. daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 9 augustus 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M. Iedema, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S. Woudman-Bijl, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter