Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/31148/TA, 16 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/31148/TA

     

Betreft [klager]

Datum 16 februari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 29 juli 2022 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: b dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Vervolgens heeft het hoofd van de instelling op 8 augustus 2022 beslist tot voortzetting van de b-dwangbehandeling.

 

De beklagcommissie bij de instelling heeft op 20 december 2022 het beklag ongegrond verklaard (Me 2022-183). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. B. Klunder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 8 februari 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad.

Mr. H.J. Moraal, voorzitter van de RSJ, en mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris, waren als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers raadsvrouw heeft het volgende naar voren gebracht.

De dwangbehandeling is niet proportioneel. Klager had een turbulente beginperiode omdat hij niets van het tbs-systeem afwist, zodat begrijpelijk is dat hij achterdochtig was. De instelling wijst op een aantal omstandigheden, zoals het indexdelict en het bezit van een scheermes in de PI, maar klager is in rustiger vaarwater gekomen. Klager heeft wel stress ondervonden in verband met het op tijd moeten regelen van verlenging van zijn verblijfsvergunning, waarbij hij niet werd geholpen. Klager is bij de juiste bejegening goed in gesprek en samenwerking. Klager betwist de door de instelling gestelde noodzaak, daar hij wel degelijk openstaat voor behandeling die niet dwangbehandeling inhoudt. Het gestelde (dreigende) gevaar kan derhalve op andere wijze worden afgewend.

De dwangbehandeling heeft een ongewenst effect op klagers gezondheid, vooral zijn spieren.

Daarnaast is hij ook bang dat hij aankomt en beangstigt het hem dat hij zich niet meer zichzelf voelt.

Klager blijft daarom van mening dat de dwangbehandeling een disproportionele beperking is. Daarnaast is sprake van een onmenselijke behandeling die zijn menswaardigheid aantast en is sprake van schending van de artikelen, 3, 5, 8 EVRM en artikel 10 IVBPR.

 

Klager heeft ter zitting het volgende verklaard.

Het gaat iets beter met hem, maar hij kan bewijzen dat dit niet door de anti psychotische medicatie komt. Hij doet de pillen in zijn mond om te voorkomen dat de mediatie per injectie wordt toegediend, maar hij is niet bereid en ook nooit bereid geweest om medicatie te gebruiken omdat hij die niet nodig heeft. Klager slikt de pillen nooit in en spuugt ze uit. Bloedonderzoek zal uitwijzen dat hij geen medicatie slikt. In het begin kreeg klager smelttabletten, maar ook die heeft hij altijd uitgespuugd en daarna zijn mond gespoeld.

Er is in de instelling geen sprake geweest van enige agressie of incidenten. Gezegd wordt dat klager dreigend overkomt, maar dat zijn hun woorden. Klager heeft niemand bedreigd. Klager heeft weliswaar zijn indexdelict gepleegd en in de PI een scheermes gehad, maar hij heeft geleerd van zijn fouten. Hij is wel boos geweest op een sociotherapeut, maar nooit op een medepatiënt. Er is sprake van machtsmisbruik door het personeel waar klager niet tegen kan. Hem is een aantal maatregelen opgelegd, waartegen hij in beklag is gegaan. Als klager wordt gezegd dat hij geen opvoeding heeft gehad, dan wordt daarmee klagers moeder uitgescholden en alleen maar om klager te kwetsen. Hij heeft geen hulp gehad bij het tijdig verlengen van zijn verblijfsvergunning. Klager moet straks tijdens de ramadan vasten en mag dan alleen op een bepaald tijdstip medicatie in zijn mond doen.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Verwezen wordt naar hetgeen in de beklagprocedure naar voren is gebracht.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder b, van de Bvt, kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een b dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts (doorgaans de behandelend psychiater) volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde binnen de instelling doet veroorzaken, af te wenden. Bij een b dwangbehandeling moet het gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de instelling.

 

Voordat het hoofd van de instelling beslist dat b-dwangbehandeling wordt toegepast, overlegt hij op grond van artikel 34, eerste en tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) met de arts die de b dwangbehandeling noodzakelijk acht, het afdelingshoofd en de psychiater die verantwoordelijk is voor de behandeling als de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.

 

Bij een b dwangbehandeling gaat het om personen die vanwege hun gedrag gevaar in de instelling opleveren en waarbij dreiging van gevaar op zichzelf al voldoende kan zijn. Het gaat in deze gevallen doorgaans om agressief gedrag van de betrokkene naar zichzelf of derden of hinderlijk gedrag van de betrokkene waardoor agressie van anderen kan worden opgeroepen of om zodanige verstoring van het leefmilieu op de groep dat groepsgenoten ernstig benadeeld worden in hun behandelingsproces. Bij de b dwangbehandeling kan het gaan om direct gevaar maar ook om de dreiging van gevaar, die naar inschatting van de instelling zonder medicatie is te verwachten. Bij de b dwangbehandeling hoeft geen sprake te zijn van de noodzaak tot ogenblikkelijk ingrijpen met medicatie.

 

Vaststaat dat plaatsvervangers van het hoofd van de instelling, die niet bij klagers behandeling zijn betrokken en de bestreden beslissingen hebben genomen na overleg met behandelend psychiater Ten H., die ten tijde van de bestreden beslissingen van oordeel was dat een b-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk was om het gevaar dat de stoornis van klager binnen de instelling deed veroorzaken af te wenden.

 

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt daarnaast het volgende naar voren.

Bij klager is sprake van zwakbegaafdheid, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken, een stoornis in het gebruik van cannabis en een stoornis in het gebruik van inhalantium (lachgas). In pro justitia rapportage van 18 mei 2021 wordt tevens gesproken over een impulscontrolestoornis en een mogelijke prodromorale fase van een schizofrene ontwikkeling.

Klagers indexdelict betreft geweldsdelicten, onder meer het iemand met een scherp voorwerp gericht in het gezicht steken.

Er is in de beschreven voorgeschiedenis en in de instelling sprake van een steeds terugkerend patroon en groot risico op herhaling van agressie. Er gaat in de instelling steeds meer ernstige dreiging uit van klagers gedrag bij oplopende spanningen tussen klager en anderen, waarbij hij zich onvoldoende laat aansturen/corrigeren. Zo heeft klager in de eerste periode na zijn opname in de instelling meerdere dreigementen met fysieke agressie naar zowel medewerkers als medepatiënten geuit wanneer hij zich niet gerespecteerd voelde: “Ik steek je ogen uit”, “weet je wat ik kan met een mes”, “zal wel zien waarvoor ik hier zit, een oog is er zo uit”, “heb eerder fors incident gehad, kan zo weer gebeuren”. Op 27 mei 2022 heeft klager zich provocerend en intimiderend aan tafel gedragen door met zijn handen te eten en daarop aangesproken meldde dat te blijven doen, waarbij hij een stalen mes van de bestekset voor zijn bord heeft gelegd, wat door zowel medewerkers als medepatiënten als erg bedreigend is ervaren. Klager is ten tijde van de bestreden beslissingen met name vasthoudend in zijn preoccupatie met vermeende belasterende bejegening door een specifieke sociotherapeut, waarbij hij niet af is te brengen van de waanachtige overtuiging dat hij opzettelijk benadeeld wordt door deze sociotherapeut, maar ook door het gehele behandelteam dat klager niet volgt in zijn interpretatie van het handelen door personeelsleden. Dit is volgens de behandelend psychiater een terugkerend fenomeen bij klager en dit vertoont een duidelijke overlap met eerdere situaties in de instelling en in de PI waar klager voor zijn opname in de instelling verbleef, wat leidt tot grote problemen in de omgang met dreiging van agressie en ook dreiging met zelfmoord.

Er zijn niet-medicamenteuze interventies toegepast, zoals opname op een crisisunit bij binnenkomst in de instelling op 30 maart 2022, daar hij in de penitentiaire inrichting waar hij verbleef in de separeer zat vanwege een in gips aangetroffen scheermesje waarmee hij van plan was een medewerker neer te steken. Er zijn verder onder meer separatiemaatregelen opgelegd, die op de korte termijn doelmatig zijn, maar niet bijdragen aan een reductie van het gevaar op agressie op de langere termijn.

Agressie kan op de langere termijn doelmatig behandeld worden met medicatie, zoals beschreven in de geldende handboeken b.v. Wahrburton & Stahl en de MDR Persoonlijkheidsproblematiek. Er is geprobeerd klager vrijwillig medicatie te laten innemen, maar dat is niet mogelijk gebleken vanwege het ontbreken van ziekte-inzicht en motivatie.

In zijn algemeenheid worden er bloedspiegelbepalingen gedaan om inname van medicatie te controleren en lichamelijk onderzoeken om bijwerkingen te monitoren. Bij ongewenste effecten zal worden geprobeerd de dosering bij te stellen en te onderzoeken of een alternatief middel beter bij klager past.

Zowel de behandelend psychiater als de commissie voorbehouden beslissingen is van mening dat de voortzetting van b-dwangbehandeling in augustus 2022 noodzakelijk is voor reductie van het gevaar van agressie op de langere termijn.

 

Gelet op het voorgaande is door het hoofd van de instelling voldoende duidelijk gemaakt waarom het starten en voortzetten van een b dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk werd geacht om het gevaar af te wenden dat de stoornis van klager binnen de instelling deed veroorzaken. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakte en dat een geneeskundige behandeling volstrekt noodzakelijk was om dit gevaar af te wenden. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van het hoofd van de instelling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kunnen de bestreden beslissingen van het hoofd van de instelling om bij klager b dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

De vraag of klager wel of niet zijn medicatie thans inneemt speelt bij het nemen van deze beslissing door de beroepscommissie geen rol. De beroepscommissie moet beoordelen of het hoofd van de instelling op basis van de toen voorliggende feiten en omstandigheden in redelijkheid tot de beslissing tot het starten en voortzetten van de b-dwangbehandeling is kunnen komen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 16 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en mr. dr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven