nummer: 08/1043/GV
betreft: [klager] datum: 4 juni 2008
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een op 2 mei 2008, door tussenkomst van het bureau selectiefunctionarissen, alwaar het beroepschrift op 2 april 2008 is
ontvangen, bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. dr. G.P. Dayala, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 27 maart 2008 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager wil in de gelegenheid worden gesteld de laatste eer aan zijn vader, met wie hij een bijzondere band had, te bewijzen. Het bijwonen, waaronder moet worden begrepen meedoen aan de ceremoniële handelingen bij en na de begrafenisplechtigheid, is
voor
de oudste zoon van een overledene volgens de opvatting van de hindoe godsdienst erg belangrijk en moet zo mogelijk ook worden nageleefd. De oudste zoon dient bij die gelegenheid ceremoniële handelingen te verrichten. Het wegblijven bij een dergelijke
plechtigheid verstoort bovendien de relatie met de familie.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers vader is op 24 maart 2008 overleden in het ziekenhuis in Amsterdam. Klager is op 27 maart 2008 in de gelegenheid gesteld om door middel van begeleid verlof afscheid te nemen in Nederland van zijn vader, alvorens hij op 28 maart 2008 naar
Suriname werd overgevlogen om te worden gecremeerd.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Westlinge heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Haarlem heeft aangegeven bezwaar te hebben in verband met het risico van ongewenste confrontatie met het slachtoffer.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek, wegens verkrachting cq aanranding. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 9 december 2008.
Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 36 juncto artikel 24, eerste
lid, van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat het bezoek kan bestaan uit het bijwonen van de uitvaart, een
rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Uit het derde lid van dat artikel volgt dat het bijwonen van de uitvaart is uitgesloten indien bewaking is aangewezen. Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de Minister in bijzondere
omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staat dat te denken valt aan gevallen waarin de levenspartner, een ouder of een kind van de gedetineerde
overleden is.
De beroepscommissie stelt op grond van de voorhanden zijnde stukken vast, dat klagers vader overleden is en in Suriname zal worden gecremeerd. De directeur van de b.b.i. Westlinge heeft klager na het overlijden van zijn vader op 27 maart 2008 begeleid
verlof verleend om afscheid in Nederland van hem te kunnen nemen. Gelet op het bepaalde in artikel 24, derde lid, van de Regeling is het bijwonen van een uitvaart uitgesloten indien bewaking is aangewezen. Tegen deze achtergrond komt de
beroepscommissie
tot het oordeel dat, hoezeer zij ook klagers wens begrijpt de crematie van zijn vader in Suriname bij te wonen, in dit geval geen sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling. Klager is immers in de
gelegenheid gesteld afscheid te nemen van zijn overleden vader. De beslissing van de Staatssecretaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Klagers beroep zal dan ook ongegrond
worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. D. Wijte en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 4 juni 2008.
secretaris voorzitter