Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30711/GA, 8 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:08-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/30711/GA    

           

Betreft [klager]

Datum 8 februari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Zwolle (hierna: de directeur) heeft op 1 december 2022 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Plas, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager en zijn -waarnemend- raadsman, mr. N. Stegerhoek, in bijzijn van een stagiaire van zijn kantoor, gehoord op de zitting van 10 januari 2023 in de PI Lelystad.

De directeur heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.

De heer F. van Dekken, lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

De beroepscommissie heeft op 5 januari 2023, voorafgaand aan de zitting, schriftelijk nadere inlichtingen bij de directeur opgevraagd. De schriftelijke reactie van de directeur is op 10 januari 2023 bij de RSJ ontvangen. Klager en zijn raadsman hebben daarvan kennisgenomen.

Het lid van de beroepscommissie dr. T. Jambroes, was niet ter zitting aanwezig, maar leest en beslist op de stukken mee.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft geen dwangmedicatie nodig. Het gaat goed met zijn gezondheid en er is geen sprake van stoornissen. Daarbij komt dat uit de beslissing van de directeur onvoldoende blijkt wat maakt dat de dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk is. Niet blijkt dat klager zich op enig moment agressief heeft opgesteld tegen het personeel. Sterker nog, uit de beslissing blijkt dat klager vriendelijk is in het contact. De omstandigheid dat er nauwelijks samenwerking met klager zou zijn en onvoldoende zicht is op zijn binnenwereld is onvoldoende om te stellen dat dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk is ter voorkoming van enig gevaar.

Klager heeft ter zitting nader toegelicht dat hij de medicatie tegen schizofrenie inneemt en dat hij rustiger daardoor is, maar hij vindt de medicatie niet nodig. Klager neemt de medicatie in tabletvorm, zodat hij deze niet door middel van een injectie krijgt. Klager ondervindt nadelige gevolgen van de bijwerkingen van de medicatie en voorheen at hij gezonder en sportte hij veel. Klager is van mening dat de medicatie het natuurlijk evenwicht weg neemt.

 

Standpunt van de directeur

Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie en daarnaast was er in het verleden ook sprake van een stoornis in het gebruik van middelen wat momenteel onder toezicht in remissie is. Klager is ten tijde van opname in het PPC geplaatst, omdat er bij hem sprake was van paranoïde wanen, zoals vergiftigingswanen. Klager is gedetineerd wegens verdenking van zware mishandeling gericht tegen een voor hem onbekende vrouwelijke voorbijganger. In het selectieadvies van augustus 2022 vanuit de PI Leeuwarden staat: “uit voornoemd proces-verbaal wordt duidelijk dat klager zich op straat bevond en twee vrouwen passeerde waarna hij op één van hen begon in te slaan. Tevens zou hij haar meerdere keren met haar hoofd tegen de stoep hebben geslagen en daarna hebben gezegd ‘God heeft dit gewild’ en aangeefster op haar hoofd hebben gestreeld” en “de heer […] geeft aan zich slachtoffer te voelen, zijn uiterlijk zou een rol spelen en hij zou worden achtervolgd.”

Tevens staat in het selectieadvies dat klager door de inrichting wordt voorgesteld voor een crisis plaatsing in het PPC. Het PMO heeft hiervoor een indicatie gesteld. Reden hiervoor is dat er sprake is van psychotische decompensatie. Er lijkt sprake van een floride waansysteem. Dit heeft betrekking op voedsel en lucht. Hij draagt zijn mondkapje op de zeldzame momenten wanneer hij van zijn cel komt. Hij komt niet van cel voor besprekingen of andere activiteiten. Klager denkt dat hij wordt vergiftigd, wat als zorgelijk wordt beschouwd. Aanvankelijk was de indruk dat klager niet vijandig of geagiteerd was, echter is hij momenteel wel vijandig in het contact. Bij oplopende spanningen en verdere verslechtering van het psychische toestandsbeeld wordt er nu een groot risico op gevaar gezien.

In de nadere inlichtingen die de directeur heeft toegezonden, heeft de psychiater in antwoord op vragen van de beroepscommissie, het volgende aangegeven.

“Betrokkene heeft meerdere keren gezegd dat hij geen eten hoefde omdat hij bang was dat er ‘iets’ in zou zitten. Deze uitspraken zijn geïnterpreteerd als paranoïde vergiftigingswanen. “

Daarnaast raakt klager toenemend uit contact, isoleert zichzelf en is overmatig bezig met zijn geloof (dit uit zich in zeer frequent bidden). Uit de nadere inlichtingen blijkt dat betrokkene  dagelijks vele uren bidt en dat op zijn voorhoofd met regelmaat een afdruk is te zien omdat hij langdurig in een bidhouding zit. Er is overleg geweest met een imam, die ook heeft aangegeven dat betrokkene, in de context van de cultuur van betrokkene, erg veel bezig was met religieuze zaken.

Tevens is klager afwerend in contact en wekt de indruk dat hij sterk onder invloed is van wanen. Door het bovengenoemde lukt het niet goed om klager te stabiliseren en adequaat te behandelen, wat wel nodig is in zijn situatie.

In het gesprek met de psychiater gaf klager aan dat het goed met hem gaat en vroeg daarop direct of het ook goed gaat met de psychiater. Klager is van mening dat hij onterecht in detentie zit omdat hij een incident meemaakte waarin hij moest handelen uit noodweer. Daarnaast geeft klager aan dat hij het vreemd vindt dat hij in het PPC is geplaatst, omdat hij geen klachten heeft. Klager geeft aan dat hij in het verleden, vanuit eigen initiatief, bij de GGZ opgenomen is geweest. “Het ging om een soort gezondheidscontrole, net zoals bij bloedprikken”. Daarnaast is klager van mening dat zijn gezondheid ‘super’ is en dat het op de afdeling ook ‘super’ gaat. 

Klager is zeer afhoudend en waakzaam in contact en voelt zich aangevallen wanneer de psychiater hem vragen stelt. Wanneer er enigszins oogcontact is, is dit vrij indringend. Klager geeft weinig informatie vrij en het is moeilijk in te schatten wat er in hem om gaat. Daarnaast maakt klager een achterdochtige indruk en is hij oninvoelbaar in contact.

Ten aanzien van het gevaar meldt de directeur verder dat er in de afgelopen periode nauwelijks contact mogelijk is met klager. Daarnaast verblijft klager veel in zijn eigen verblijfsruimte en heeft hij alleen functioneel contact met zowel medepatiënten als het afdelingspersoneel. Bij het aanspreken van klager lijkt hij vriendelijk in contact, maar daarnaast ook zeer afhoudend en is het in de maanden dat betrokkene in het PPC verblijft niet of nauwelijks gelukt met hem in contact te komen over zijn binnenwereld c.q. zijn motieven voor de betreffende delicten. Klager houdt zich veel bezig met zijn religie en bidt ontzettend veel. Er zijn daarom vragen rondom eventuele religieuze radicalisering. In de nadere inlichtingen wordt naar voren gebracht dat, uitgaand van een paranoïde toestandsbeeld met religieuze preoccupatie wat ten grondslag ligt aan het eerdere delict, er een dreigend gevaar blijft voor recidive van een soortgelijk delict. De religieuze preoccupatie blijkt uit het feit dat betrokkene overmatig bidt en uitspraken gedaan heeft tijdens zijn delicten die religieus gekleurd waren. Nu klager niet of nauwelijks contact maakt en regelmatig in zichzelf lacht, roept hij bij anderen angst op en mogelijk agressie. De algemene veiligheid van personen en goederen is in het geding en het gevaar bestaat dat klager een ander lichamelijk letsel zou toebrengen.

Ten aanzien van de proportionaliteit heeft de directeur aangegeven dat zonder medicatie het psychotische toestandsbeeld van klager niet goed kan worden behandeld. Het nadeel is ernstig, namelijk gevaar voor zijn omgeving. Er wordt gevreesd dat klager vanuit een psychose met paranoïde (een mogelijk religieuze) wanen, over zal gaan tot agressief gedrag. Klager is niet goed te peilen en maakt een onvoorspelbare indruk. Dwangmedicatie is een ingrijpende interventie, maar de nadelen wegen niet op tegen de risico’s wanneer klager niet wordt behandeld met medicatie. Antipsychotische medicatie is bewezen effectief.

Ten aanzien van de subsidiariteit heeft de directeur aangegeven dat er is geprobeerd om klager te stabiliseren door hem in het PPC te plaatsen en structuur en begeleiding aan te bieden. Klager maakt echter nauwelijks contact en trekt zich terug. Het lijkt erop dat klager steeds achterdochtiger wordt en dat hij op gaat in zijn waansysteem. Daarnaast is er met klager uitgebreid gesproken over een behandeling met medicatie. Klager knikt dan vriendelijk en zegt dat hij zich in de gedachte kan vinden dat medicatie noodzakelijk is. Gelijk daarna voegt hij hieraan toe dat hij geen medicatie gaat nemen.

Ten aanzien van de doelmatigheid overweegt de directeur dat een behandeling met antipsychotica conform de richtlijn van de Nederlandse Vereniging van Psychiatrie is, en eerste keus is in de behandeling van psychotische symptomen. Tevens zijn antipsychotica effectief gebleken in de behandeling van agitatie en dreigende agressie. De verwachting is dat de psychotische symptomen zullen afnemen en dat de situatie veilig is voor klagers omgeving en er meer ruimte is voor samenwerking. Er is door het behandelteam met klager gesproken over het belang van antipsychotica. Klager is echter niet bereid om deze te accepteren. Klager ontkent dat hij psychotische klachten heeft en ziet de noodzaak van medicatie niet in.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Daarnaast heeft de directeur klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen. Voor de inhoud van de verstrekte informatie verwijst de beroepscommissie naar de hierboven beschreven standpunten van de directeur.

Bij klager is sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld waarbij wanen en hallucinaties voorop staan. Er is sprake van een stoornis in het schizofreniespectrum.

De noodzaak van de a-dwangbehandeling en de proportionaliteit van zo’n behandeling blijken uit het volgende.

Er is sprake van psychotische kenmerken en religieuze preoccupatie, wat blijkt uit het feit dat klager overmatig bidt en tijdens een geweldsdelict uitspraken heeft gedaan die religieus gekleurd waren. Daarnaast heeft klager meerdere keren gezegd dat hij geen eten hoefde omdat hij bang was dat er iets in zou zitten. Deze uitspraken zijn geïnterpreteerd als paranoïde vergiftigingswanen.

Het is in het PPC niet of nauwelijks gelukt met hem in contact te komen over zijn binnenwereld c.q. zijn motieven. Omdat er geen zicht is gekregen kan er ook geen structurele risicotaxatie worden gemaakt en moet ervan uit gegaan worden dat er nog steeds dreigend gevaar is.

Klager maakt niet of nauwelijks contact en lacht regelmatig in zichzelf. Dat roept bij zijn medepatiënten angst en daarmee ook potentiele agressie op. Zonder medicatie kan het psychotisch toestandsbeeld van klager niet goed worden behandeld.

Ten aanzien van de subsidiariteit blijkt dat geprobeerd is om klager te stabiliseren door hem in het PPC te plaatsen en structuur en begeleiding aan te bieden. Het lijkt erop dat klager steeds achterdochtiger wordt en dat hij op gaat in zijn waansysteem. Er is door het behandelteam met klager gesproken over het belang van antipsychotica, maar klager ontkent dat hij psychotische klachten heeft en ziet de noodzaak van medicatie niet in.

Met de antipsychotica is de verwachting dat de psychotische symptomen zullen afnemen en dat de situatie veilig is voor klagers omgeving en er meer ruimte is voor samenwerking. Inmiddels neemt klager de medicatie wel in en is hij rustiger daardoor, maar zelf vindt hij het niet nodig.  

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis bij klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 8 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter,
mr. C.N. Dijkstra en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven