Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25534/GV, 6 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/25534/GV   

           

Betreft [klager]

Datum 6 februari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 12 januari 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het door klager verzochte kortdurende re-integratieverlof is noodzakelijk om hulp(verlening) te organiseren voor zijn gezin, in het bijzonder zijn dochters. Klager wil hierbij graag hulp van (jeugdbeschermings)instanties buiten de inrichting. Dit is al langere tijd nodig.

 

Standpunt van verweerder

Klager heeft geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Bij beslissing van 16 mei 2022 is aan hem alsnog (langdurend) re-integratieverlof verleend, zodat zijn gezin langzaam kan wennen aan het feit dat klager zijn vaderrol weer zal oppakken. Tijdens het verlof kan hij met zijn kinderen afspraken maken over hoe ze na afloop van zijn detentie weer met elkaar verder willen gaan. Daarnaast neemt klager vanaf 5 augustus 2022 deel aan een penitentiair programma (PP).

 

3. De beoordeling

Hetgeen verweerder heeft aangevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep, leidt in zaken als deze – volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie – niet tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Klager is sinds 24 april 2019 gedetineerd (doordat de schorsing van zijn voorlopige hechtenis werd opgeheven). Hij ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek, wegens, kort gezegd, deelneming aan een criminele organisatie, brandstichting en mishandeling, gekwalificeerde diefstal en opzetheling. Daarnaast dient hij een gevangenisstraf van veertien maanden met aftrek te ondergaan, wegens deelname aan een criminele organisatie, witwassen en handelen in strijd met de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 13 juli 2023.

In artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet is – voor zover hier relevant – bepaald dat het detentie- en re-integratieplan (D&R-plan) gedurende de detentie, zo veel mogelijk in overleg met de gedetineerde, kan worden aangepast. Het D&R-plan vermeldt in ieder geval:

-    de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde probeert te behalen;

-    de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt;

-    de activiteiten en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt;

-    de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van de gedetineerde, voor zover deze ontbreken.

 

In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof wordt in ieder geval de mogelijkheid betrokken om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen.

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof, omdat hij de band met zijn vrouw, ex-partner en dochters wil herstellen/verbeteren en voor zijn gezin professionele hulp wil inschakelen.

 

De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van de bestreden beslissing op grond van de Regeling in aanmerking kon komen voor het verlenen van re-integratieverlof. Verweerder had gelet hierop dienen te onderbouwen waarom vooruitlopend op langdurend re-integratieverlof, de deelname aan een PP en/of de (voorwaardelijke) invrijheidstelling – de detentiefase waarin klager zich toentertijd bevond – geen kortdurend re-integratieverlof kon worden verleend. Dat de aan klager opgelegde ‘v.i.-waardige straf’ voldoende gelegenheid biedt voor re-integratie en resocialisatie, zoals het door verweerder aangehaalde advies van het Openbaar Ministerie vermeldt, is een afwijzingsgrond die geen steun vindt in de Regeling en de bedoeling daarvan.

Het kortdurend re-integratieverlof is primair bedoeld voor het regelen van praktische zaken om de terugkeer in de samenleving voor te bereiden, maar kan ook worden gebruikt voor het herstellen/onderhouden van familiebanden. Dit laatste betreft een van de re-integratiedoelen die klager in zijn D&R-plan heeft vastgelegd. Uit het dossier leidt de beroepscommissie af dat klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof in de eerste plaats om bij zijn gezin te zijn. Verlofverlening kan in klagers geval in redelijkheid worden geacht bij te dragen aan het genoemde re-integratiedoel, in het bijzonder nu vaststaat dat hij, in het kader van een gefaseerde opbouw, al in de inrichting heeft gewerkt aan het herstellen van zijn familiebanden. Klager maakt gebruik van bezoek zonder toezicht met zijn partner, van vader-en-kinddagen en van digitaal en fysiek bezoek van zijn partner en twee dochters.

Het wordt klager in de bestreden beslissing tegengeworpen dat het verzochte verlof ‘geen duidelijk doel’ heeft. Daarbij wordt hem tegengeworpen dat hij, blijkens het advies van de directeur van de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein, niet is ingegaan op een advies dat zijn casemanager hem gaf over het inschakelen van hulpverlening. Dat zou – zo begrijpt de beroepscommissie – eraan hebben bijgedragen dat twijfel bestaat over klagers motivatie om professionele hulp voor zijn gezin te organiseren. Klager betwist dit echter in beroep en verweerder heeft niet toegelicht waarom deze omstandigheid maakt dat het verlenen van kortdurend re-integratieverlof voor familiebezoek niet bijdraagt aan of in dienst staat van zijn re-integratiedoel (zie artikel 15, eerste lid, van de Regeling). Of verweerder in dit geval een bepaalde (aanvullende) voorwaarde heeft willen stellen aan het door klager aangedragen verlofdoel, is de beroepscommissie zonder nadere motivering niet duidelijk.

In de bestreden beslissing wordt verder het als hoog ingeschatte recidiverisico aangehaald. Dit houdt – volgens de reclassering – verband met klagers delictverleden, het delictpatroon van vermogensdelicten, zijn sociaal netwerk en zijn huidige instabiele financiële situatie. De beroepscommissie begrijpt dat de reclassering, ondanks dit risico, evenwel positief heeft geadviseerd over klagers deelname aan een PP. Verweerder heeft, gelet hierop, ten onrechte niet onderbouwd op welke wijze het recidiverisico in de weg staat aan het verlenen van kortdurend re-integratieverlof, een verlofvorm die minder vergaande vrijheden met zich brengt.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Nu klager inmiddels deelneemt aan een PP, zal zij verweerder niet opdragen om een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 6 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter,
F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven