Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30163/GV, 23 december 2022, beroep
Uitspraakdatum:23-12-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/30163/GV    

           

Betreft [klager]

Datum 23 december 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 26 oktober 2022 klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. S.R. den Toonder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het aanwezig zijn van de contra-indicatie dat in een eerder stadium al strafonderbreking is verleend, maar dat klager is teruggekeerd naar Nederland, betekent niet dat een verzoek om strafonderbreking zonder meer dient te worden afgewezen. Er is sprake van uitzonderlijke omstandigheden die een hernieuwde strafonderbreking rechtvaardigen.

Klager verblijft vanaf 4 oktober 2017 (opnieuw) in detentie. De einddatum van zijn detentie is gesteld op 5 mei 2023. Op het moment dat klager de voorwaarde van de aan hem, in 2014, verleende strafonderbreking had overtreden en weer gedetineerd raakte, hing hem nog een straf van een paar maanden boven het hoofd. Klager wist toen nog niet dat hij in 2017 ook nog een straf van vijf jaar opgelegd zou krijgen. Het niet verlenen van strafonderbreking heeft veel grotere gevolgen dan enkel het uitzitten van de straf waarvoor eerder strafonderbreking is verleend. Bovendien zag het verzoek van klager van 22 september 2022 op strafonderbreking voor een andere straf dan waarvoor aan klager in 2014 strafonderbreking is verleend. Sinds zijn vorige strafonderbreking, die inmiddels negen jaar geleden aan hem is verleend, heeft klager nog eens vijf jaar in detentie doorgebracht. Dit tijdsverloop had moeten worden meegewogen bij de bestreden beslissing. Ook vertoont klager gewenst gedrag in de inrichting.

Voorts was het voor klager niet duidelijk dat hij nooit meer naar Nederland mocht terugkeren. In juli 2017 is hij in aanraking gekomen met de Nederlandse justitiële autoriteiten en is toen niet opnieuw gedetineerd geraakt vanwege het overtreden van de voorwaarde voor strafonderbreking. Pas toen klager zich op een later moment opnieuw in Nederland bevond, namelijk in oktober 2017, raakte hij opnieuw gedetineerd.

Inmiddels heeft klager een aanzienlijk deel van zijn leven in de Nederlandse gevangenis doorgebracht. Hij is nu doordrongen van de voorwaarden en regels die bij strafonderbreking horen. Hij zal niet meer terugkeren naar Nederland. Hij heeft familie en vrienden in Nigeria.

 

Standpunt van verweerder

Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat het overtreden van de voorwaarde van de eerder verleende strafonderbreking een contra-indicatie vormt voor het opnieuw verlenen van strafonderbreking en een afwijzing van dit nieuwe verzoek rechtvaardigt (vergelijk RSJ 23 juli 2014, 14/2035/GV). Klager heeft inmiddels de aan hem in 2018 opgelegde straf volledig uitgezeten en hij ondergaat vanaf 2 oktober 2022 het strafrestant van de nog openstaande straf uit 2014.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 4 oktober 2017 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. Op dit moment ondergaat hij een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek (waarvan een restant openstond van 215 dagen), wegens de hervatting van de tenuitvoerlegging van een eerder aan hem opgelegde straf. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 5 mei 2023. De eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling was op 1 februari 2021.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

Uit de stukken komt het volgende naar voren. Bij beslissing van 21 januari 2014 is aan klager, zijnde vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland, strafonderbreking voor onbepaalde tijd verleend. Hij is toen vertrokken naar Oostenrijk. Klager is echter in strijd met de aan de strafonderbreking verbonden voorwaarde weer naar Nederland teruggekeerd. In Nederland is klager op 4 oktober 2017 andermaal gedetineerd geraakt, in verband met de verdenking van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Bij uitspraak van 17 april 2018 is klager vervolgens veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet.

Zoals de beroepscommissie reeds eerder heeft overwogen, komt een vreemdeling aan wie strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling is verleend, in beginsel niet langer in aanmerking voor een nieuw te verlenen strafonderbreking, indien deze vreemdeling in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde na enige tijd naar Nederland terugkeert. Slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen een hernieuwde strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling rechtvaardigen. De door klager gestelde omstandigheden hebben niet te gelden als zeer uitzonderlijke omstandigheden, die een hernieuwde strafonderbreking rechtvaardigen. Het is daarbij onvoldoende aannemelijk geworden dat klager bij de eerder aan hem verleende strafonderbreking niet op de hoogte was van de voorwaarde dat hij niet naar Nederland mocht terugkeren. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 23 december 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter,
F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven