Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28936/GB, 3 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:03-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/28936/GB

           

Betreft [klager]

Datum 3 januari 2023

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 15 augustus 2022 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Anders dan in de bestreden beslissing staat vermeld, heeft klager wel degelijk in zijn re-integratieplan een doel opgenomen met betrekking tot arbeid na detentie. Daarin staat benoemd dat hij na detentie zijn eigen bedrijf wil behouden. Verder blijkt dat klager (ook) werkzaam wil worden in het bedrijf van zijn vriendin dat in hetzelfde pand is gevestigd. Klager is al in detentie bezig geweest met het behalen van cursussen en is op zoek gegaan naar een werkgever voor tijdens de BBA-periode.

De geldende regelgeving sluit niet uit dat tijdens een verblijf in de BBA werkzaamheden worden verricht bij een werkgever waar de gedetineerde na zijn BBA-periode niet meer werkzaam zal zijn (vergelijk artikel 1, onder o, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling)). Het verrichten van extramurale arbeid dient een evident re-integratiedoel, namelijk het wennen aan het arbeidsritme. Het is bovendien niet toegestaan om tijdens re-integratieverlof in een eigen onderneming te werken.

Klager heeft gedurende zijn gehele detentie deelgenomen aan het plusprogramma, het risico op onttrekken wordt ingeschat als laag en het recidiverisico en het risico op letselschade worden ingeschat als gemiddeld. Er is geen sprake van directe slachtoffers. Er is, kortom, geen andere reden om klagers verzoek af te wijzen.

Voor zover een plaatsing in een BBA vanwege het korte strafrestant niet meer mogelijk is, verzoekt klager om hem een tegemoetkoming toe te kennen conform de standaardbedragen van de beroepscommissie.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar de bestreden beslissing. Aan die beslissing heeft het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan) van 8 juni 2022 ten grondslag gelegen en niet het gewijzigde D&R-plan van 18 augustus 2022. Dat dateert immers van na de bestreden beslissing. In het D&R-plan van 8 juni 2022 zijn geen doelen opgenomen die zien op re-integratie door middel van arbeid. Klager voldeed dus niet aan de voorwaarden om voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid in aanmerking te komen.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 28 november 2021 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet en van de Wegenverkeerswet.

Op 23 september 2022 is klager in vrijheid gesteld. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

 

De regelgeving

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen gedetineerden uitsluitend in een BBA worden geplaatst, als aan hen re-integratieverlof voor extramurale arbeid is verleend. Op grond van artikel 20ab van de Regeling gelden daarvoor de volgende voorwaarden:

-    de gedetineerde ondergaat een gevangenisstraf langer dan zes maanden;

-    de gedetineerde moet nog hoogstens een zesde deel van zijn gevangenisstraf ondergaan, voordat hij (voorwaardelijk) in vrijheid kan worden gesteld;

-    het verlof duurt minimaal vier weken en maximaal twaalf maanden;

-    de duur van het verlof wordt vastgelegd in het D&R-plan.

 

In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

 

De bestreden beslissing

Klagers verzoek om in een BBA te worden geplaatst is afgewezen, omdat er in zijn D&R-plan geen re-integratiedoel was opgenomen dat betrekking had op arbeid.

De overwegingen van de beroepscommissie

Verweerder wijst er in de bestreden beslissing terecht op dat in het D&R-plan van 8 juni 2022 – dat toen kennelijk de meest recente versie was – geen re-integratiedoel met betrekking tot arbeid stond opgenomen. Dat is wel een eis voor re-integratieverlof voor extramurale arbeid, die voortvloeit uit het (algemene) artikel 15 van de Regeling. In beginsel kan het verzoek om die reden worden afgewezen.

In dit geval staat daar echter tegenover dat verweerder aanleiding heeft gezien om op dit punt navraag te doen bij de inrichting. De plaatsvervangend vestigingsdirecteur heeft in zijn reactie daarop aangegeven dat en waarom klagers beoogde verblijf in een BBA wél aansluit bij zijn re-integratiedoelen. Dat was toen weliswaar nog niet verwerkt in het D&R-plan (drie dagen later overigens wel), maar hier kan verweerder naar het oordeel van de beroepscommissie redelijkerwijs niet aan voorbijgaan.

Verweerder stelt in de bestreden beslissing vervolgens dat in het geval van klager het re-integratieverlof voor extramurale arbeid “een doel op zich” lijkt te zijn geworden, terwijl uit het Beleidskader Beperkt Beveiligde Afdeling van het Gevangeniswezen (hierna: het Beleidskader) zou volgen dat dat niet de bedoeling is. In het Beleidskader staat immers dat de gedetineerde aantoonbaar tijdens de intramurale fase (bij In-Made) moet hebben gewerkt aan de doelen op arbeid ná detentie zoals opgenomen in het D&R-plan (onder 2.3.).

Verweerder heeft evenwel nagelaten om toe te lichten op welke manier(en) klager tijdens zijn verblijf in een reguliere gevangenis (beter) had kunnen/moeten aantonen dat hij zich inspande voor zijn re-integratie op het gebied van arbeid. Klager heeft onbetwist gesteld dat hij cursussen heeft gevolgd, waaronder de cursus werknemersvaardigheden. Dat laatste blijkt ook uit het selectieadvies. Het is ook niet gesteld of gebleken dat klager niet naar de inrichtingsarbeid (In-Made) ging. In dat kader is overigens ook van belang dat klager een eigen bedrijf heeft, waardoor voorstelbaar is dat re-integratie op het gebied van arbeid in zijn geval een iets ander karakter krijgt, terwijl het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om gedetineerden met een eigen bedrijf uit te sluiten van plaatsing in een BBA.

Een en ander is met name van belang, nu duidelijk was dat klager verder aan alle voorwaarden voldeed. Zijn gedrag in de inrichting was goed en de einddatum van zijn detentie naderde.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Nu klager inmiddels in vrijheid is gesteld, heeft het geen zin meer om verweerder op te dragen een nieuwe beslissing te nemen. Nu klager van 15 augustus 2022 tot en met 23 september 2022 ten onrechte niet in een BBA heeft verbleven, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €100,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €100,-.

 

 

Deze uitspraak is op 3 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. C. Fetter en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven