Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26626/GV, 23 december 2022, beroep
Uitspraakdatum:23-12-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          22/26626/GV

               

Betreft [klager]

Datum 23 december 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 24 maart 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft meerdere malen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) betalingsvoorstellen gedaan met betrekking tot het treffen van een afbetalingsregeling. Het CJIB is tot op heden niet akkoord gegaan met die voorstellen. Dat kan niet aan klager worden tegengeworpen.

De onttrekking aan detentie is al eerder beoordeeld door de beroepscommissie van de RSJ in het kader van een destijds afgewezen verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (PP). De beroepscommissie benoemde in de beslissing dat de positieve aspecten aan de zijde van klager onvoldoende zwaarwegend waren, gelet op de met een deelname aan een PP gepaard gaande vrijheden (RSJ 9 februari 2022, 21/23282/GB). Op dit moment is er nog steeds sprake van positief gedrag, terwijl het verzoek ziet op veel minder vergaande vrijheden dan deelname aan een PP.

Dat geen trajectplan of detentie- & re-integratieplan (D&R-plan) is overgelegd, moet worden tegengeworpen aan klagers casemanager.

Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft de bestreden beslissing en de onderliggende stukken toegestuurd, maar daarbij geen inhoudelijke reactie gegeven.

3. De beoordeling

De beroepscommissie heeft verweerder meerdere keren verzocht om de stukken en een inhoudelijke reactie op het beroepschrift toe te sturen. In zaken zoals deze – waarin al een lange periode is verstreken, zonder dat het verweer is ontvangen – heeft de beroepscommissie vervolgens (eenmalig) verzocht om in ieder geval de stukken toe te sturen. De beroepscommissie stelt vast dat verweerder daarop de stukken heeft toegestuurd en daarbij niet inhoudelijk heeft gereageerd. In dit geval bevatten de stukken voldoende informatie om een uitspraak te kunnen doen op het beroep. Op basis daarvan overweegt de beroepscommissie als volgt.

Klager was sinds 11 juni 2017 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. Klager is op 12 september 2022 in vrijheid gesteld.

 

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

 

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen, omdat klager nog geen redelijk afbetalingsvoorstel had gedaan, omdat klager zich van 17 december 2019 tot 12 december 2020 heeft onttrokken aan detentie en omdat er geen trajectplan, re-integratiedoelen en acties bekend waren.

 

De overwegingen van de beroepscommissie

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om aanwezig te zijn bij de echografie van zijn ongeboren kind en voor de erkenning van de ongeboren vrucht bij het gemeentehuis. In tegenstelling tot wat verweerder stelt, houdt dit naar het oordeel van de beroepscommissie verband met één van klagers re-integratiedoelen, die worden genoemd in klagers D&R-plan. Daarin staat als re-integratiedoel ‘sociaal netwerk’ en als bijhorende actie ‘vriendin versterken relatie’. Gelet op het geven dat klagers vriendin zwanger is en dat klager haar daarbij wenst te ondersteunen, is de beroepscommissie van oordeel dat klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof voldoet aan artikel 15 van de Regeling.

Klagers verzoek kon echter worden afgewezen op grond van artikel 16 van de Regeling. De beroepscommissie overweegt daartoe als volgt.

Klager had een ontnemingsvordering van € 799.101,- openstaan. Volgens artikel 16 van de Regeling komt klager niet in aanmerking voor re-integratieverlof, indien hij niet wil meewerken aan een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. In de bestreden beslissing staat dat klager het CJIB wel betalingsregelingen voorstelt, maar dat die door het CJIB niet als realistisch worden gezien. Verweerder acht een redelijk afbetalingsvoorstel noodzakelijk, nu er bij een ontnemingsvordering wegens wederrechtelijk verkregen voordeel sprake is van inkomsten uit misdaad.

De beroepscommissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat het (destijds) ontbreken van een betalingsregeling met het CJIB op grond van artikel 16, aanhef en onder d., van de Regeling, een weigeringsgrond opleverde voor het verlenen van verlof. De bestreden beslissing kan daarom en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 23 december 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter,
F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven