Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25930/GA, 1 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/25930/GA

                                   

Betreft [Klager]

Datum 1 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen:

a.         een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege een dreigende situatie waarbij klager heeft gezwaaid met een mes richting personeel bij het uitvoeren van een celinspectie, ingaande op 3 oktober 2021 om 13:30 uur (TA-2021-609);

b.         het uitvoeren van een celinspectie zonder concrete aanleiding (TA-2021-609);

c.         het onthouden van medische zorg aan klager, terwijl zijn schouder uit de kom was gegaan (TA-2021-609);

d.         het gedurende de nacht laten branden van de verlichting in de afzonderingscel (TA-2021-609);

e.         een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van zeven dagen, vanwege het vermoeden dat klager een mobiele telefoon in zijn lichaam draagt en met het oog op klagers veiligheid, ingaande op 4 oktober 2021 om 16:45 uur (TA-2021-613).

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft op 10 februari 2022 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. L.A.E. Timmer, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de juridisch medewerkers bij de PI Ter Apel […], gehoord op de zitting van 15 november 2022 in de PI Lelystad. De beroepscommissie had voor klager bijstand van een telefonische tolk in de Engelse taal verzorgd. Deze bijstand bleek ter zitting van de beroepscommissie niet nodig. De heer […], stagiair bij de afdeling juridische zaken bij de PI Ter Apel, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a. en beklag e.

Aan klager is ten onrechte een disciplinaire straf voor de duur van veertien dagen en een ordemaatregel voor de duur van zeven dagen met cameratoezicht opgelegd. Er was geen enkele reden om klager onder cameratoezicht te stellen, omdat er geen enkele aanleiding was om te denken dat klager een mobiele telefoon in zijn lichaam droeg. Immers blijkt uit de stukken dat klager na de instap in zijn cel aanvankelijk zijn handen achter zijn rug zou hebben gestopt. Vast staat dat er vanaf dat moment en ook daarna, met de instap van het Interne bijstandsteam (IBT), veel personeel in zijn cel is geweest. Als klager al een mobiele telefoon achter zijn rug zou hebben gehouden – hetgeen hij betwist – zou hij daarna niet in staat zijn geweest deze in zijn lichaam te verbergen. Dat hij dat niet heeft gedaan, blijkt ook uit het feit dat de ontlasting van klager steeds schoon is geweest en dat er op geen enkel moment op de camerabeelden te zien is geweest dat klager een telefoon bij zich heeft gehad in de afzonderingscel.

 

Klager heeft tijdens de hoorzitting in beklag aangevoerd dat het cameratoezicht direct bij de oplegging van de disciplinaire straf aan hem opgelegd had moeten worden en niet pas twee dagen later bij de oplegging van de ordemaatregel. Dat het cameratoezicht pas werd opgelegd bij de ordemaatregel is daarom onredelijk. Er is in die eerste twee dagen ook niet bijgehouden of klager zich al ontlast had. De ordemaatregel had in het geheel niet opgelegd hoeven worden, nu er al een disciplinaire straf aan klager was opgelegd. De ordemaatregel lijkt te zijn opgelegd om tot de observatie van klager middels cameratoezicht te kunnen komen en dit cameratoezicht alsnog te kunnen voorzien van een juridische grondslag.

 

Er is sprake van een ernstige schending van klagers lichamelijke integriteit. Immers wordt alles gefilmd indien er sprake is van cameratoezicht: het ontlasten, het douchen etc. Zonder dat daar volgens klager enige noodzaak toe was. Het klopt dat klager het verblijf in een strafcel als mentaal zwaar ervaren heeft. Echter is dit niet de enige keer geweest dat klager in een strafcel heeft verbleven. Klager is daar altijd goed en ongeschonden doorheen gekomen. Voor suïcidaliteit hoeft niet te worden gevreesd. Dit speelt bij klager niet en blijkt ook niet uit verslaglegging rondom hem.

 

Beklag b.

Op 2 oktober 2021 is er ten onrechte besloten klagers cel in te stappen. Daar was geen enkele aanleiding toe. Klager had geen mobiele telefoon en er is uiteindelijk ook geen telefoon aangetroffen. Zijn televisie stond aan. De directeur heeft pas in het verweerschrift van 3 januari 2022 aangegeven dat de mobifinder van de beveiliging tijdens de avondronde een hoge score oppikte bij klagers cel. Daarbij is ook een uitdraai gevoegd waaruit blijkt dat de uitgebreide celinspectie plaatsvond op 3 oktober 2021. Dit is onjuist, nu de celinspectie op 2 oktober 2021 heeft plaatsgevonden. De reden voor de celinspectie is eerder niet aan klager kenbaar gemaakt.

 

Beklag c.

Klager is veel te laat door een arts bezocht. Zijn linker schouder is na de instap in zijn cel op 2 oktober 2021 uit de kom geraakt. Klager is pas op 3 oktober 2021 rond 15:50 uur door een GGD-arts bezocht. Verslaglegging hiervan ontbreekt echter, terwijl daar wel om is verzocht. En ook als ervan wordt uitgegaan dat de GGD-arts klager op dat moment daadwerkelijk heeft bezocht, dan is dat wat klager betreft nog altijd te laat. Klager heeft erg veel pijn gehad omdat zijn schouder uit de kom was geraakt. Er had toen direct een arts naar klager toe moeten gaan om zijn schouder weer in de kom te zetten. Nu heeft klager dit zelf moeten doen. Hiermee is klagers recht op grond van artikel 42 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) geschonden. Klager heeft minimaal een avond, een nacht en twee dagdelen moeten wachten alvorens de arts hem bezocht. Het moge duidelijk zijn dat een schouder uit de kom wel degelijk een 'spoedeisend belang' oplevert voor een bezoek van de arts. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit erg pijnlijk is. Het is onmenselijk dat klager zo lang op een arts heeft moeten wachten. Dit maakt dat het beklag alleen al op deze grondslag gegrond verklaard had moeten worden.

 

Beklag d.

Ten onrechte is voorbijgegaan aan klagers klacht dat de verlichting in de afzonderingscel voortdurend is blijven branden. Dat er geen bijzonderheden hierover zijn opgenomen in de rapportage, betekent niet dat het licht niet is blijven branden. Er is verzocht om verslaglegging, maar de directeur heeft hieraan geen gehoor gegeven.

 

Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en klager te compenseren voor de door hem geleden schade.

 

Standpunt van de directeur

Beklag a., beklag b. en beklag e.

In de avond van 2 oktober 2021 wilde het personeel van de avonddienst een bijzondere celinspectie uitvoeren, vanwege het vermoeden dat klager in het bezit was van een mobiele telefoon. Er was sprake van een hoge score op de mobifinder ter hoogte van klagers cel. De mobifinder detecteert 4G-signalen.

 

Op het moment dat de deur van klagers cel werd geopend door het personeel, sprong klager van zijn bed en pakte hij een mes waarmee hij in de richting van het personeel begon te zwaaien. Klager verhief daarbij zijn stem en riep naar het personeel: “Waarom ik weer, waarom moeten jullie mij hebben”. Door het personeel is meermaals gezegd dat het ging om een celinspectie, maar klager bleef zwaaien met het mes. Daarop heeft het personeel klagers cel verlaten en is het IBT vanwege de dreigende situatie ingezet om klager van zijn cel te halen en in de afzonderingscel te plaatsen. Een mobiele telefoon is uiteindelijk niet gevonden, wel is een klein steekwapen aangetroffen op klagers cel. Dat daadwerkelijk sprake was van een dreigende situatie blijkt ook uit het hoorgesprek waarin klager te kennen heeft gegeven dat hij waarschijnlijk het mes zou hebben gebruikt als een medewerker naar voren was gestapt. De opgelegde disciplinaire straf is dan ook niet onredelijk of onbillijk.

 

Omdat de mobiele telefoon niet is aangetroffen, bestond het vermoeden dat klager de telefoon in zijn lichaam droeg. Klager heeft niet voortdurend onder toezicht van het personeel gestaan tussen het moment van het binnentreden van zijn cel door het personeel tot het overbrengen van klager naar de afzonderingscel door het IBT. Daarom is ervoor gekozen klager in de afzonderingscel onder cameratoezicht te observeren. Daarbij is ook van belang dat klager heeft aangegeven dat de aan hem opgelegde disciplinaire straf van veertien dagen strafcel hem zwaar viel. De ordemaatregel is niet enkel op grond van het vermoeden van de mobiele telefoon in klagers lichaam opgelegd, maar ook met het oog op klagers veiligheid vanwege zijn psychische toestand op dat moment.

 

Beklag c.

Het IBT heeft bij de plaatsing van klager in afzondering en de te volgen werkwijze rekening gehouden met de bekende medische klachten aan klagers linker schouder. De IBT-actie is rustig verlopen en klager heeft meegewerkt aan zijn plaatsing in de afzonderingscel. Klager heeft bij het personeel aangegeven last te hebben van zijn schouder en daarop is door het personeel contact gezocht met de GGD-arts. Op grond van de beschikbare informatie heeft de arts ervoor gekozen klager niet direct te bezoeken, maar pas de volgende dag in de middag. Dit is geen beslissing van de directeur om klager zorg te onthouden, maar een medisch inhoudelijke beslissing van de arts.

 

Beklag d.

De verlichting heeft ’s nachts aangestaan, omdat klager in de afzonderingscel was geplaatst onder cameratoezicht. Omdat er destijds nog geen infraroodcamera gebruikt werd, was het noodzakelijk dat de verlichting bleef branden. Inmiddels wordt gebruik gemaakt van een infraroodcamera die ’s nachts kan filmen zonder dat er verlichting hoeft te blijven branden.

 

3. De beoordeling

Beklag a., beklag b. en beklag e.

Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van het beklag onder a., b. en e. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot andere beslissingen leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

Beklag c.

Op grond van artikel 42 van de Pbw – voor zover hier van belang – heeft de gedetineerde recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger en draagt de directeur zorg dat de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger naast het regelmatig beschikbaar zijn voor een spreekuur op andere tijdstippen beschikbaar is, indien dit in het belang van de gezondheid van de gedetineerde noodzakelijk is.

 

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van de beroepscommissie komt naar voren dat klager last had van zijn schouder na de inzet van het IBT, omdat zijn schouder naar zijn zeggen uit de kom was gegaan en hij zelf zijn schouder weer in de kom heeft gezet. Klager heeft ook om een arts gevraagd. Door het personeel is toen contact gezocht met een arts van de GGD. Namens de directeur is ter zitting van de beroepscommissie toegelicht dat de arts in het telefoongesprek met het personeel te kennen heeft gegeven klager pas de volgende dag te bezoeken vanwege zijn inschatting van de ernst van de situatie. Nu het personeel meteen na klagers verzoek contact heeft gezocht met een arts, heeft de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie voldaan aan de zorgplicht als bedoeld in artikel 42 van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden. Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat de afweging van de arts om klager niet direct te bezoeken een medisch inhoudelijke beslissing betreft die in dit beklag en beroep niet aan de orde is.

 

Beklag d.

Uit de stukken en de toelichting namens de directeur ter zitting van de beroepscommissie komt naar voren dat een ordemaatregel van plaatsing in de afzonderingscel met cameratoezicht op 4 oktober 2021 aan klager is opgelegd en dat de verlichting ook ’s nachts heeft aangestaan ten behoeve van de camera. Klagers klacht tegen de oplegging van het cameratoezicht (Ta-2021-622) is door de beklagrechter formeel gegrond verklaard. Klager en de directeur hebben geen beroep ingesteld tegen dit onderdeel van de uitspraak, zodat de uitspraak op dit onderdeel onherroepelijk is.

 

De beroepscommissie stelt vast dat de beklagrechter zich in de beoordeling niet expliciet heeft uitgelaten over de vraag of de beslissing tot het opleggen van cameratoezicht inhoudelijk gezien onredelijk of onbillijk is geweest. Daarin leest de beroepscommissie dat de klacht (impliciet) inhoudelijk ongegrond is verklaard. De beroepscommissie is van oordeel dat het aanblijven van het licht (ten behoeve van het cameratoezicht) gedurende de nacht als niet wenselijk moet worden beschouwd. In dit specifieke geval komt de beroepscommissie gelet op de toelichting van de directeur in beroep echter tot de conclusie dat de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk kan worden beschouwd. Gelet daarop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen, met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a., b. en e. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

 

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c. en d. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 1 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. C.N. Dijkstra en mr. D.J.W. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven