Nummer 22/30534/SGA
Betreft [Verzoeker]
Datum 29 november 2022
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen (hierna: de directeur) heeft:
a. aan verzoeker een ordemaatregel opgelegd van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van veertien dagen, met als doel meer grip te houden op verzoekers belgedrag, ingaande op 18 november 2022 om 15:00 uur en eindigend op 2 december 2022 om 15:00 uur;
b. beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.
Verzoeker vraagt – zo begrijpt de voorzitter – om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift (Nh-2022-438).
2. De beoordeling
Ten aanzien van a.
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Verzoeker voert aan dat hij nog maar vijftien minuten per dag mag bellen en met slechts tien van tevoren opgegeven telefoonnummers. Hij kan hier niet mee uit de voeten. Het is een schending van zijn privacy, aldus verzoeker. Verzoeker verzoekt de maatregelen op te heffen.
Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat er op 11 november 2022 een uitgebreide celinspectie in verzoekers cel heeft plaatsgevonden. De reden voor deze celinspectie was dat verzoeker zich in het bezit heeft kunnen stellen van telefoonnummers van allerlei functionarissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Verzoeker heeft – zo stelt de directeur – verschillende functionarissen meerdere keren gebeld en heeft zich jegens hen op een intimiderende dan wel bedreigende toon uitgelaten. Naar aanleiding hiervan is besloten om aan verzoeker een ordemaatregel op te leggen, inhoudende:
- het opgeven van tien telefoonnummers waar verzoeker mee wenst te bellen;
- het binnen de telefoonvoorziening alleen toelaten van deze tien telefoonnummers voor verzoekers telionummer;
- het zich melden bij het inrichtingspersoneel wanneer verzoeker wil bellen;
- het uitsluitend bellen onder toezicht van het inrichtingspersoneel met uitzondering van het bellen met de raadsman;
- het bellen voor maximaal vijftien minuten per dag;
- een verbod om met de telefoonkaart van een medegedetineerde te bellen.
De directeur voert aan dat verzoekers recht om ten minste eenmaal per week gedurende tien minuten een telefoongesprek te voeren met personen buiten de inrichting, zoals dat is neergelegd in artikel 39, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), niet wordt geschonden. Met de ordemaatregel kan meer grip worden gehouden op verzoeker zijn belgedrag, aldus de directeur.
Voorlopig overweegt de voorzitter als volgt. Op grond van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk is. Uit de Memorie van Toelichting bij de Pbw blijkt dat het kan gaan om de uitsluiting van arbeid, sport en recreatie. In RSJ 30 december 2014, 14/3581/GA is geoordeeld dat deze opsomming niet limitatief is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kunnen daarentegen de zes voornoemde maatregelen die zien op het houden van meer grip op verzoekers belgedrag niet in de vorm van een ordemaatregel worden opgelegd. Daarvoor had een andere wettelijke grondslag gekozen moeten worden, te weten artikel 39, tweede en derde lid, in verbinding met artikel 36, vierde lid, van de Pbw. Deze wettelijke bepalingen zijn in de bestreden beslissing echter niet aangehaald. Gelet op het voorgaande is de beslissing in strijd met de wet genomen. De voorzitter zal het verzoek onder a. daarom toewijzen en de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Ten aanzien van b.
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.
Uit de degradatiebeslissing komt naar voren dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ontoelaatbaar’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat verzoeker – nadat hij in een afzonderingscel was geplaatst en medicatie aangeboden kreeg – zich verbaal en fysiek agressief heeft gedragen jegens een inrichtingsmedewerker. Verzoeker heeft deze inrichtingsmedewerker hard aan zijn hand getrokken, vastgepakt en uitgescholden voor: “vieze flikker, kut opdondertje en vuile nazi”. Op grond van artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling heeft de directeur vervolgens beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.
Gelet op verzoekers gedrag, en het bepaalde in artikel 1d, vijfde lid van de Regeling - waaruit volgt dat altijd degradatie volgt in het geval de gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag vertoont - kan de beslissing van de directeur tot terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De voorzitter zal het verzoek onder b. daarom afwijzen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek onder a. toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
De voorzitter wijst het verzoek onder b. af.
Deze uitspraak is op 29 november 2022 gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.
secretaris voorzitter