Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30680/SGA, 2 december 2022, schorsing
Uitspraakdatum:02-12-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30680/SGA  

Betreft [verzoeker]

Datum 2 december 2022

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

1. De procedure

De directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) heeft aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege aangetroffen contrabande in verzoekers cel, ingaande op 30 november 2022 om 14:00 uur en eindigend op 7 december 2022 om 14:00 uur.

Verzoeker en zijn raadsman, mr. T.S. van der Horst, vragen om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, van het klaagschrift en van de nadere toelichting op het schorsingsverzoek van verzoeker van 1 december 2022.

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Door en namens verzoeker wordt betwist dat hij op de hoogte is geweest van de contrabande in de meerpersoonscel (MPC) waar hij verblijft. De contrabande is aangetroffen in de eigendommen van zijn celgenoot, die ook heeft verklaard dat de contrabande van hem is. Daarnaast heeft verzoekers celgenoot de mogelijkheid de contrabande (enkel) te gebruiken wanneer verzoeker afwezig is, omdat verzoeker in het plusprogramma is geplaatst en daardoor meer uren buiten zijn cel verblijft dan zijn celgenoot.

Uit de schriftelijke reactie van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van

30 november 2022, komt naar voren dat verzoekers celgenoot, tijdens een inspectie in de MPC waar hij met verzoeker verblijft, aan het personeel heeft aangegeven dat in zijn broek een telefoon is verstopt. Daarnaast is in een pak meel een oplader gevonden. Verzoeker was op dat moment in de arbeidszaal. Omdat verzoeker in een MPC verblijft, is hij medeplichtig aan het bezit en gebruik van een telefoon en oplader op de cel, aldus de directeur. Verder acht de directeur het onwaarschijnlijk dat verzoeker niet op de hoogte was van de aangetroffen contrabande.

De voorzitter overweegt als volgt.

Op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet is voor het opleggen van een disciplinaire straf vereist dat de gedetineerde verantwoordelijk kan worden gehouden voor het begaan van het feit waarvoor hij disciplinair wordt gestraft. Het is vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dat in beginsel alle in een MPC verblijvende gedetineerden verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de vondst van contrabande in die cel, tenzij duidelijk is dat de betrokken gedetineerde geen weet heeft of kon hebben van het voorhanden hebben van de aangetroffen contrabande (zie bijvoorbeeld RSJ 18 juni 2021, R-19/5436/GA).

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is in dit geval onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoeker (mede)verantwoordelijk kan worden gehouden voor de in zijn cel aangetroffen contrabande. Gelet op hetgeen door en namens verzoeker is aangevoerd en uit de stukken naar voren komt, had de directeur – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet kunnen volstaan met de enkele stelling dat verzoeker medeverantwoordelijk is voor de contrabande omdat hij in een MPC verblijft. Dat verzoeker – hetgeen overigens niet uit het schriftelijk verslag naar voren komt – tegenover het personeel zou hebben verklaard dat hij het de directeur niet zou vertellen als hij wel kennis had van de contrabande, acht de voorzitter, nog steeds voorlopig oordelend, onvoldoende om tot een andere beslissing te komen. De voorzitter zal het verzoek toewijzen.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

Deze uitspraak is op 2 december 2022 gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven