Nummer 22/30570/SGA
Betreft [verzoeker]
Datum 2 december 2022
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: verzoeker)
1. De procedure
[verzoeker] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de maatregelen die hem op 19 juli 2022 zijn opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen).
De beklagcommissie bij de PI Arnhem heeft op 8 november 2022 het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming toegekend van €60,- (A-2022-446).
Namens verzoeker wordt om schorsing gevraagd van de (verdere) tenuitvoerlegging van die uitspraak.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van klagers raadsvrouw, mr. M.M. Koers, op het schorsingsverzoek en van het beroepschrift (22/30479/GA).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitspraak van de beklagcommissie slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht.
De beklagcommissie heeft klagers beklag gegrond verklaard Aan die beslissing is de overweging ten grondslag gelegd dat de informatie op basis waarvan de GVM-maatregelen zijn opgelegd niet actueel en concreet is, zodat verzoeker redelijkerwijs niet kon oordelen dat sprake was van een noodzaak voor het opleggen van de GVM-maatregelen.
Namens verzoeker wordt daarover aangevoerd dat (de informatie met betrekking tot) het op klager rustende liquidatiegevaar en de vermoedens van zijn voortgezet crimineel handelen in detentie nog actueel zijn. Klager is onderdeel van (of heeft goede contacten met) een criminele organisatie die zich bezighoudt met zware en gewelddadige criminaliteit in relatie tot grootschalige handel in verdovende middelen. Uit de inhoud van gesprekken op een telefoon die vorig jaar in de cel van klager is gevonden, blijkt dat hij ook vanuit detentie de Opiumwet heeft overtreden. Daarnaast wordt hij verantwoordelijk gehouden voor het verlies van een grote partij cocaïne van vierhonderd kilogram (met een straatwaarde van twintig miljoen euro). Dit levert binnen het milieu waarin klager zich kennelijk begeeft zonder meer een aanzienlijk liquidatiegevaar op. Er ontstaat een onaanvaardbaar risico voor (het leven van) klager en op voortgezet crimineel handelen in detentie door klager wanneer de opgelegde GVM-maatregelen worden opgeheven.
Namens klager wordt aangevoerd dat in het schorsingsverzoek geen feiten of omstandigheden worden genoemd die niet al tijdens de behandeling van het beklag bekend waren. Het enige nieuwe feit betreft klagers aanhouding voor een nieuw strafbaar feit dat (vermeend) jaren geleden is gepleegd. De jaren voorafgaand aan het opleggen van de GVM-maatregelen bestond kennelijk geen noodzaak tot het opleggen daarvan terwijl toen precies dezelfde informatie bekend was. Namens klager wordt benadrukt dat het opleggen van GVM-maatregelen een zeer verstrekkende beslissing is waarvoor een noodzaak moet bestaan, die een deugdelijke en goed onderbouwde motivering moet hebben en waarbij ook klagers persoonlijke belangen moeten worden meegewogen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
De voorzitter overweegt, voorlopig oordelend, als volgt.
Gelet op dat wat uit de stukken naar voren komt over de indicaties voor de aan klager opgelegde GVM-maatregelen, is het de voorzitter voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker op dit moment een spoedeisend belang heeft bij het handhaven van de ‘status quo’, in die zin dat de opgelegde GVM-maatregelen worden gehandhaafd in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting en de ongestoorde tenuitvoerlegging van klagers detentie. De voorzitter zal het verzoek dan ook toewijzen en de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beroepscommissie op het onderliggende beroep heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beroepscommissie op het onderliggende beroep heeft beslist.
Deze uitspraak is op 2 december 2022 gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
secretaris voorzitter