Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23108/GV, 14 februari 2022, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23108/GV            

Betreft [klager]

Datum 14 februari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 31 augustus 2021 klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. T.E. Korff en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Door de rechtbank in Gdańsk te Polen is inderdaad op 11 juli 2018 een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd jegens klager. Dit verzoek is in behandeling genomen door de Nederlandse officier van justitie. Het Poolse EAB is uitgevaardigd met het oog op een strafvervolging in Polen en dus niet voor de tenuitvoerlegging van een straf. De rechtbank Amsterdam is bevoegd om in overleveringszaken een overlevering wel of niet toe te staan. De zaak van klager is aangehouden bij tussenuitspraak van 2 juli 2020, omdat in een andere zaak prejudiciële vragen zijn gesteld door de rechtbank Amsterdam aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) met betrekking tot de ontwikkelingen ten aanzien van de Poolse rechtstaat (ECLI:NL:RBAMS:2020:2989).

Kort gezegd is er sprake van politieke beïnvloeding van de rechterlijke macht in Polen door de wetgevende macht en het in stand houden van tuchtrecht voor rechters. Op deze wijze probeert de Poolse regering invloed uit te oefenen op de rechtspraak, wat afbreuk doet aan de onafhankelijkheid van de Poolse rechters. De vraag rijst of onder deze omstandigheden nog wel uitvoering moet worden gegeven aan Poolse overleveringsverzoeken.

Verweerder verwijst naar RSJ 10 juni 2021, R-20/8479/GB. In deze uitspraak heeft de beroepscommissie overwogen dat het HvJEU op 17 december 2020 heeft geoordeeld dat de fundamentele gebreken in Polen niet zonder meer kunnen leiden tot de weigering van de overlevering. Verweerder meent kennelijk dat hierdoor overlevering wel in de rede ligt. Inmiddels zijn er echter over de situatie in Polen opnieuw vragen gesteld aan het HvJEU, in eerste instantie door Ierland. De vragen hebben betrekking op gebreken in de Poolse procedure voor de benoeming van rechters. Ook de rechtbank Amsterdam heeft op 14 september 2021 prejudiciële vragen gesteld aan het HvJEU. (ECLI:NL:RBAMS:2021:5051).

Gelet hierop staat dus allerminst vast dat klager ook daadwerkelijk naar Polen zal worden overgeleverd en dat er voor het einde van zijn (Nederlandse) detentie überhaupt een beslissing is genomen op het overleveringsverzoek. Ook is geen acht geslagen op de tussenuitspraak van de rechtbank Amsterdam en op de onschuldpresumptie, terwijl de overlevering enkel gevraagd is voor een strafvervolging en niet voor de executie van een straf. Klager heeft belang bij een langdurend re-integratieverlof. Zijn re-integratiedoelen zijn niet of beperkt uitvoerbaar zonder langdurend re-integratieverlof.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar RSJ 10 juni 2021, R-20/8479/GB. De beroepscommissie overwoog kortgezegd dat uit de uitspraak van het HvJEU op 17 december 2020 volgt dat de systematische of fundamentele gebreken ten aanzien van de Poolse rechterlijke macht niet zonder meer kunnen leiden tot de weigering van Poolse overleveringsbevelen.

Uit artikel 4, aanhef en onder k., van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: e Regeling) volgt dat verlof moet worden geweigerd, indien sprake is van een lopende overleveringsprocedure. Uit het vrijhedenadvies van 11 augustus 2021 blijkt dat er een EAB loopt en klager (waarschijnlijk) na zijn detentie in Nederland wordt uitgeleverd aan Polen. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie, op grond van de lopende procedure, negatief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van verlof. Het verlofadres is door de politie goedgekeurd.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 1 juli 2019 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek. Aansluitend hieraan onderging klager een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek. Momenteel ondergaat hij een gevangenisstraf van een jaar, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Op klagers registratiekaart staan voorts twee uitleveringsdetenties vermeld. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 31 mei 2022.

Aangezien klager beroep heeft ingesteld tegen de afwijzende beslissing van verweerder van een langdurend re-integratieverlof, kan de beroepscommissie niet ingaan op klagers opmerking over de weigering van de directeur om zijn aanvraag voor detentiefasering door te sturen naar de selectiefunctionaris. Het is de beroepscommissie overigens ambtshalve bekend dat klager hiertegen ook beklag en beroep heeft ingesteld (21/23411/GA).

Klager heeft verzocht om langdurend re-integratieverlof voor het regelen van verschillende praktische zaken en voor de re-integratie in zijn gezin.

Op grond van artikel 4, aanhef en onder k., van de Regeling wordt het verlof geweigerd in geval van een gedetineerde ten aanzien van wie vaststaat dat hij na detentie zal worden uitgeleverd of ten aanzien van wie een uitleveringsprocedure loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend. 

De beroepscommissie stelt op basis van de stukken vast dat ten aanzien van klager een overleveringsprocedure loopt en dat niet gebleken is dat aan deze procedure schorsende werking is verleend. Dat door de rechtbank Amsterdam wederom prejudiciële vragen zijn gesteld aan het HvJEU over de situatie in Polen doet hier niet aan af. Gelet op de weigeringsgrond van artikel 4, aanhef en onder k., van de Regeling vormt dit gegeven voldoende grond voor afwijzing van klagers verlofaanvraag. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 14 februari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven