nummer: 08/432/TB
betreft: [klager] datum: 12 juni 2008
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Burmeister, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 15 februari 2008 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 22 mei 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr.
S. Burmeister, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de afdeling juridische zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen, alsmede [...], behandelcoörinator en psycholoog bij de longstayvoorziening van De Pompestichting te Nijmegen.
Als toehoorder namens de Staatssecretaris is aanwezig [...].
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC De Pompestichting te Nijmegen (hierna: de Pompestichting).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 10 juni 1997 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 3 juli 1998
aangevangen. Op 28 april 1999 is klager geplaatst in FPC Veldzicht. Deze inrichting heeft de Minister van Justitie bij brief van 21 augustus 2000 verzocht om herselectie van klager. Op 14 december 2000 is klager overgeplaatst naar de Dr. F.S. Meijers
Kliniek/Flevo Future te Utrecht. Klager heeft zich op 30 januari 2002 onttrokken aan de begeleiding tijdens verlof. Op 27 mei 2003 is klager aangehouden en overgebracht naar de p.i. Nieuwegein. Bij brief van 4 november 2003 heeft Flevo Future de
Minister van Justitie verzocht om herselectie van klager. Vervolgens is klager op 4 januari 2004 opgenomen in de Prof. Mr. W.J.P. Pompekliniek te Nijmegen. Deze inrichting heeft klager op 5 juli 2006 aangemeld voor plaatsing in een longstayvoorziening.
Bij rapportage van 23 juli 2007 van psychiater [...] en psycholoog [...] wordt de longstayindicatie van klager onderschreven.
Bij advies van 1 februari 2008 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Vervolgens is klager op 11 februari 2008 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompestichting. De Staatssecretaris heeft op 15 februari 2008 beslist klager in die voorziening te plaatsen.
3. De standpunten
Namens klager is, mede aan de hand van de overgelegde pleitnotitie, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Door de commissie Visser is terecht kritiek geleverd op het te snel toekennen van een longstaystatus. Door de RSJ wordt in zijn advies over de longstay terecht kritiek geleverd op de te lichte longstayprocedure.
Ook in klagers geval is te snel beslist klager in een longstayvoorziening te plaatsen, zonder dat klager en zijn advocaat voldoende in de gelegenheid zijn geweest klagers argumenten naar voren te brengen.
Klager is nog niet uitbehandeld. Hem is wel behandeling aangeboden. Er waren behandelplannen, maar daaraan is geen uitvoering gegeven.
In de rapportage van psychiater [...] van augustus 2005 wordt op pagina 11 aangegeven dat enig probleembewustzijn bij klager lijkt op te komen en op pagina 13 dat klager inziet dat hij bij duiding van zijn probleemgedrag iets kan leren over de
problemen
in zijn persoonlijkheid, alsmede dat op die manier de tbs langdurig voortgezet zou kunnen worden in een ambulant verblijf, met langdurig toezicht met name in de relatie, in de opvoeding en in de mate waarin dat denkbaar is. Klager was in 2005 nog
behandelbaar, maar er is te weinig gebeurd om de behandeling een kans te geven.
In de stukken is weinig terug te vinden over wat goed is gegaan met klager. Hij heeft in 2002 lange tijd buiten de inrichting verbleven in welke tijd hij een gezin heeft gesticht en een klussenbedrijf is begonnen. In die periode heeft hij zich niet
schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Hij heeft drie dochters en het gaat nog steeds goed met zijn relatie. Er wordt vaak geschreven over zijn negatieve houding. Hij heeft het niet naar zijn zin in de tbs, maar dat betekent niet dat hij niet
behandelbaar is. Hij kan op een genuanceerde manier over therapieën praten en wijst niet alles af. Hij is juist zeer gemotiveerd voor verdere behandeling. Hij is bereid langdurig impulsdempende medicatie te gebruiken, zich wederom in te zetten voor
systeemgesprekken gericht op resocialisatie, mee te werken aan het opstellen van de delictanalyse door het volgen van een verslavingsmodule, agressiemodulen en de dadersgroepmodule. Hij wil namelijk graag weer zijn vaderrol kunnen vervullen voor zijn
kinderen.
Klager moet, mede gezien zijn jonge leeftijd, nog een kans gegeven worden. Er zijn nog goede mogelijkheden, zodat het tij gekeerd dient te worden. Door de LAP is het belang van het periodiek stimuleren van klager voor een behandeltraject aangegeven.
Dit
dient niet binnen de uitzichtloze longstaysituatie te geschieden, waarop onvoldoende invloed kan worden uitgeoefend.
Klager heeft daaraan nog het volgende toegevoegd.
Zijn bereidheid om aan het opstellen van een delictanalyse en aan psychotherapie deel te nemen blijkt uit het behandelplan van 1 april 2005. Als gevolg van het feit dat de kliniek ook toen een chronisch tekort aan behandelaren had, is dat niet van de
grond gekomen. Het lijkt wel of dat op hem wordt afgeschoven.
De inrichtingen zeggen steeds dat het niet waar is wat hij zegt. Hij wil zeker meewerken aan behandeling, omdat dit de enige manier is om buiten te komen. Ondanks zijn scepsis heeft hij meegewerkt aan de dadergroep, maar na twee keer is hij daarmee
gestopt omdat hij voor zichzelf in de inrichting zit en niet naar verhalen van andere patiënten wil luisteren. Hij heeft ook twaalf weken relatietherapie gedaan, maar is daarmee gestopt. Ook heeft hij meegedaan aan persoonlijke effectiviteitstraining,
maar is daar uit gezet.
In de tien jaren van zijn tbs is hij rustiger geworden. Hij kan zich goed inhouden en trekt zich op tijd terug bij problemen. De LAP heeft maar een aantal stukken ingezien, dat zouden er veel meer moeten zijn. Het is niet alleen slecht met klager
gegaan, omdat men hem anders geen verlof zou hebben verleend. Het ging in Flevo Future redelijk goed, maar daarover is in de stukken weinig terug te vinden.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het is juist dat het ministerie een advocaat tussentijds geen stukken met betrekking tot een voorgenomen longstayplaatsing toestuurt. Het is te doen gebruikelijk dat een verpleegde zijn advocaat inlicht en dat zij in de beroepsfase hun argumenten naar
voren kunnen brengen.
Klager voldoet blijkens de stukken aan alle criteria voor een longstayplaatsing.
Hem is in verscheidene inrichtingen behandeling aangeboden, maar het behandelverloop kenmerkt zich door ongemotiveerdheid, het ontbreken van probleembesef en klagers weigering van bepaalde behandelingen, zoals verslavingsthearpie en agressieregulatie.
Uit alle rapportages blijkt dat klager geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn delicten en niet bereid is de noodzakelijke behandeling te ondergaan.
Verschillende delictfactoren zijn nog steeds aanwezig, zoals frustratie ten aanzien van de eigen behoeftebevrediging, oppositie van andere partij en een hoge mate van psychopathie. Klager is nog steeds delictgevaarlijk. Daarin is geen verandering te
verwachten gezien zijn lange justitiële voorgeschiedenis en eerdere tbs (1989-1995; zes jaar behandeling in de Van der Hoevenkliniek).
Zowel psychiater [...] en psycholoog [...] als de LAP concluderen tot een longstayplaatsing van klager. De LAP acht het gezien de betrekkelijk jonge leeftijd van klager van belang dat klager periodiek wordt gestimuleerd om weer een behandeltraject in
te
gaan. Dit is meer bedoeld voor de toekomst; klager is op dit moment uitbehandeld. Hij stelt bereid te zijn voor behandeling, maar dit is niet onderbouwd. In het verleden is van die bereidheid in ieder geval niet gebleken. Zodra er zich nieuwe
behandelmogelijkheden voordoen, kan om overplaatsing naar een behandelafdeling worden verzocht. Een verzoek daartoe wordt serieus genomen. Een dergelijke overplaatsing heeft het afgelopen jaar tien keer plaatsgevonden. Mogelijke toekomstige
ontwikkelingen doen echter niet af aan het het feit dat thans sprake is van een longstayindicatie en geven geen aanleiding hem thans op een behandelafdeling te plaatsen.
[...] heeft - zakelijk weergegeven- nog de volgende toelichting namens de Staatssecretaris gegeven.
Zij is niet betrokken geweest bij klagers behandeling in de Pompekliniek. Klagers behandelaar is niet meer werkzaam in die kliniek. Uit de stukken blijkt dat klager in de Pompekliniek diverse therapieën zijn aangeboden, die hij deels wel en deels niet
heeft gevolgd. Hij heeft niet meegedaan aan de delictanalyse, wel aan de ontvluchtings-analyse. Hij heeft de dadergroep niet afgemaakt. Klagers relatie is zo instabiel dat er geen overeenstemming met klager is te bereiken, waardoor relatietherapie
gecontraïndiceerd is. Gezien klagers persoonlijkheidsstoornis is hem geen psychotherapie aangeboden. Getracht is om met klager tot samenwerking te komen, maar hij bijt zich daar zo vast in zijn eigen standpunt dat hij niet meewerkt. Daarmee heeft hij
zichzelf belemmerd en dat doet hij nog steeds. Het zichzelf zo moeilijk maken past bij zijn persoonlijkheidsstoornis. Deze problematiek is in alle inrichtingen, waarin klager behandeling is aangeboden, aan de orde.
Hele belangrijke risicofactoren, zoals relatieproblemen, zijn ook nu nog steeds aanwezig.
Klager is jong, bij het ouder worden kan zijn problematiek milder worden. Een overplaatsing naar een behandelafdeling zal zeker worden overwogen als zich een behandelingsmogelijkheid gaat voordoen. Op dit moment is daar absoluut geen sprake van.
4. De beoordeling
Aan de orde is uitsluitend klagers beroep tegen de beslissing hem in een longstayvoorziening te plaatsen. Voor zover klager heeft aangevoerd dat hij en zijn raadsman pas in een laat stadium van de procedure op de hoogte zijn gesteld van de
longstayplaatsing en de stukken, overweegt de beroepscommissie dat klager en zijn raadsman onder de huidige wet- en regelgeving hun argumenten tegen een longstayplaatsing pas in de beroepsprocedure naar voren kunnen brengen en dat zij daartoe door de
beroepscommissie ten volle in de gelegenheid zijn gesteld.
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in haar overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject
niet
heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.
Volgens het betreffende beleidskader dient voorts nog aan de volgende criteria te worden voldaan voordat plaatsing op een longstayafdeling kan plaatsvinden:
a) de terbeschikkinggestelde dient conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden te ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen zonder dat dit geleid heeft tot substantiële vermindering van het delictgevaar (....) en
b) er is geen mogelijkheid tot plaatsing in de GGz vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.
Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, waaronder de herselectieverzoeken van Veldzicht en Flevo Future, de aanmelding voor de longstayplaatsing door de Pompekliniek, de
rapportage van psychiater Kaiser en psycholoog de Groot en het advies van de LAP, heeft de Staatssecretaris er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in de Pompekliniek niet langer aan het doel
daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.
Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager blijkens die stukken vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis niet behandelbaar is gebleken en als voortdurend delictgevaarlijk wordt aangemerkt.
Voor de aannemelijkheid van klagers stelling dat te snel tot een longstayplaatsing is geconcludeerd, daar geen uitvoering is gegeven aan de hem in de verschillende inrichtingen aangeboden behandeling, terwijl hij daartoe wel gemotiveerd is, wordt geen
grond gevonden in de stukken die door de Staatssecretaris in het kader van de onderhavige procedure zijn ingebracht en in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Uit die stukken komt immers duidelijk naar voren dat de inrichtingen behandeling
hebben
aangeboden, maar dat door klagers verzet vanuit zijn stoornis geen behandelrelatie tot stand is gekomen, waardoor een op persoonlijkheidsverandering gerichte behandeling niet van de grond is gekomen.
Immers, Veldzicht heeft in het herselectieverzoek van 21 augustus 2000 aangegeven dat het niet is gelukt een behandelrelatie tot stand te brengen, dat klager niet in staat lijkt zich open te stellen voor behandeling en reageert met passief verzet.
Flevo Future geeft in het verzoek om overplaatsing van 4 november 2003 aan dat het niet is gelukt klager aan een behandeling te committeren. Het eerste half jaar van de opname in die inrichting verliep redelijk voorspoedig, maar daarna ging het in hoog
tempo bergafwaarts in die zin dat klager opgelegde beperkingen en gemaakte afspraken slecht kon verdragen en zijn ongenoegens liet blijken door zich dwars en tegendraads op te stellen. Na overplaatsing naar een meer individueel gerichte, sterk
gestructureerde behandeling heeft klager zich tijdens een begeleid verlof naar het arbeidsbureau op 30 januari 2002 aan de behandeling onttrokken.
In de longstayaanmelding van 5 juli 2006 geeft de Pompekliniek aan dat klager diverse voorstellen en adviezen voor behandelonderdelen naast zich neerlegt, dat hij alleen wil meewerken aan een ontvluchtingsanalyse, dat hij van mening is dat hij niet in
de kliniek verblijft om te worden behandeld maar om te worden geresocialiseerd en dat de door klager en zijn partner wel gewenste relatietherapie niet haalbaar is. Instabiliteit in de relatie en het ontbreken van een gezamenlijke en consistente
hulpvraag maken dat relatietherapie niet geïndiceerd is.
De omstandigheid dat klager zich naar zijn zeggen tijdens zijn ontvluchting van 30 januari 2002 tot zijn aanhouding op 27 mei 2003 goed staande heeft weten te houden, kan onvoldoende afdoen aan het feit dat in de door de Staatssecretaris overgelegde
stukken door alle rapporteurs wordt aangegeven dat het recidivegevaar op de lange termijn hoog is.
Bij het vorenstaande is voorts nog in aanmerking genomen dat psychiater [...] in de zesjaarsverlengingsrapportage van 8 augustus 2005 op pagina 13 weliswaar heeft gesproken over de mogelijkheid van langdurige voortzetting van klagers tbs in een
ambulant
verblijf met langdurig toezicht, mits klager vertrouwen bij de kliniek opbouwt en gemotiveerd is zijn partner bij de behandeling te betrekken, confrontatie met zijn beperkingen niet meer vermijdt en zich niet meer defensief opstelt bij duidingen van
probleemgedrag, maar daarbij tevens heeft aangegeven dat klager dit op dat moment bij lange na niet heeft bereikt en ook het recidiverisico te groot is. Op basis hiervan kan niet worden geconcludeerd dat in 2005 behandeling nog mogelijk werd geacht,
zoals aangevoerd door klagers raadsman.
In de rapportage van 23 juli 2007 geeft psychiater Kaiser op pagina 17 verder aan dat de Pompekliniek voldoende behandeling heeft geboden, dat klager aan behandelonderdelen niet heeft meegewerkt of er onvoldoende mee heeft bereikt, dat de kliniek heeft
getracht toe te werken naar een resocialisatietraject, zoals vermeld in de zesjaarsverlengingsrapportage van 8 augustus 2005, maar dat klager daar nauwelijks aan meegewerkt heeft: “Het blijkt dat hij vanuit zijn ernstige persoonlijkheidsstoornis niet
is
staat is om tot zelfreflectie te komen, om zich kwestbaar op te stellen, tot samenwerking te komen en niet het conflict aan te gaan. Hij persisteert in het leggen van de verantwoordelijkheid bij de kliniek terwijl hij eigen inzet en bewustzijn van
problematiek vermijdt. Relatietherapie blijkt niet mogelijk te zijn; de relatie is instabiel.”.
De LAP heeft in haar advies van 1 februari 2008 tot longstayplaatsing van klager aangegeven het van belang te achten dat klager periodiek wordt gestimuleerd om weer een behandeltrajct in te gaan, en dat bij volgende verlengingsadviezen moet worden
ingegaan op klagers bereidheid tot gebruik van langdurige impulsdempende medicatie, tot inzet voor op resocialisatie gerichte systeemgesprekken en tot het volgen van de verslavingsmodule, agressiemodule en de dadergroep en het meewerken aan het
opstellen van de delictanalyse.
In het licht van de stukken en het verhandelde ter zitting kan niet anders worden geconcludeerd dan dat dit vanaf een longstayafdeling dient te geschieden.
Gezien klagers betrekkelijk jonge leeftijd, gaat de beroepscommissie er van uit dat in het behandelplan van klager binnen de longstayvoorziening inspanningen worden opgenomen om te kunnen komen tot openingen voor op verandering gerichte behandeling en
zo mogelijk een overplaatsing naar een behandelafdeling.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager in een longstayvoorziening te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaarthet beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. I.E. de Vries, voorzitter, mr. dr. E.J. Hofstee en prof. dr. F.A.M. Kortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 12 juni 2008