Nummer 22/30130/SGA
Betreft [verzoeker]
Datum 4 november 2022
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Vught (hierna: de directeur) heeft beslist de verzending van een door verzoeker aangeboden poststuk van 24 oktober 2022 te weigeren en de uitreiking van twee voor verzoeker ingekomen poststukken – afkomstig van twee levenslanggestrafte gedetineerden – te weigeren.
Verzoekers raadsman, mr. T.S. van der Horst, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de landsadvocaat namens de directeur op het schorsingsverzoek, van het klaagschrift en van de nadere toelichting van verzoekers raadsman op het schorsingsverzoek van 2 november 2022.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. Naar het oordeel van de voorzitter is de beslissing waartegen beklag is ingesteld echter niet in strijd met een wettelijk voorschrift of zodanig onredelijk of onbillijk dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. De voorzitter overweegt daartoe als volgt.
Namens verzoeker wordt – kort weergegeven – aangevoerd dat de bestreden beslissingen strijdig zijn met het bepaalde in artikel 36 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en met het recht op correspondentie en vrijheid van godsdienst, zoals bedoeld in de artikelen 8 en 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Voor deze inbreuk bestaat geen rechtvaardigingsgrond. De beslissingen van de directeur zijn onvoldoende gemotiveerd, nu deze zijn genomen zonder concrete aanwijzingen, op een weigeringsgrond die de Pbw niet kent en die strijdig is met jurisprudentie van de beroepscommissie. Verder wordt in de nadere toelichting op het schorsingsverzoek (onder andere) aangevoerd dat de directeur (ten aanzien van het verzenden of uitreiken van post) tot op heden nooit is afgeweken van een advies van het Openbaar Ministerie (OM). Er kan dan ook worden aangenomen dat niet de inhoud van de brieven centraal staat bij de besluitvorming over verzending of uitreiking en dat tot aan een rechterlijke beslissing geen enkel briefcontact zal worden toegestaan tussen verzoeker en de twee gedetineerden.
Namens de directeur is aangevoerd dat uit de rapportage van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt van 25 oktober 2022 naar voren komt dat meerdere aanwijzingen bestaan dat verzoeker versluierde berichten buiten de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) probeert te krijgen. Uit een strafrechtelijk onderzoek naar verzoekers communicatie komt onder meer naar voren dat verzoeker gebruikmaakt van codewoorden. Volgens het OM bestaat een reële mogelijkheid dat de verwijzingen naar koranverzen in de betreffende poststukken ook versluierde boodschappen bevatten. Namens de directeur wordt gesteld dat dit moet worden voorkomen, gelet op (grote) veiligheidsrisico’s voor anderen en de omstandigheid dat verzoeker zich vanuit de EBI schuldig heeft gemaakt aan voortgezet crimineel handelen. Daarnaast zou verzoeker gewelddadige ontsnappingsplannen hebben voorbereid. Verder wordt namens de directeur gesteld dat – gelet op het voorgaande – sprake is van een gerechtvaardigde beperking van verzoekers recht. Verzoeker kan nieuwe brieven versturen aan de twee betreffende gedetineerden of deze van hen ontvangen. Telkens zal daarbij een beoordeling worden gemaakt of het noodzakelijk is uitreiking of verzending te weigeren met het oog op de in artikel 36, vierde lid, van de Pbw genoemde belangen. Tegen elk in dat kader genomen beslissing staat voor verzoeker rechtsbescherming open.
De voorzitter stelt voorop dat – anders dan namens de directeur is aangevoerd – voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de behandeling van zijn schorsingsverzoek.
Het is de voorzitter – voorlopig oordelend en anders dan namens verzoeker wordt aangevoerd – niet gebleken van strijd met de wet, nu geen sprake is van een algehele weigering om brieven en andere poststukken te verzenden. Op grond van artikel 36, vierde lid, van de Pbw kan de directeur de verzending van bepaalde brieven of andere poststukken weigeren indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de in die bepaling genoemde belangen. Gelet op de motivering daarvan en de nadere toelichting kunnen de beslissingen van de directeur – met het oog op de bescherming van de in artikel 36, vierde lid, van de Pbw genoemde belangen – niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De voorzitter wijst het verzoek daarom af.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 4 november 2022 gedaan door mr. M.J. Vos, voorzitter, bijgestaan door de secretaris.
voorzitter