Nummer 22/30043/SGV
Betreft verzoeker
Datum 28 oktober 2022
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft verzoeker op 20 oktober 2022 strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) toegekend.
Verzoekers raadsvrouw, mr. N.B. Swart, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van verweerder op het schorsingsverzoek en van het beroepschrift (22/30050/GV).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van verweerder slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beroep is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
De Regeling en de feiten
Verzoeker heeft de Marokkaanse nationaliteit en ondergaat een gevangenisstraf van in totaal ongeveer vier jaar en zes maanden, met aftrek. Verzoeker behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt. Ook kunnen lopende onderzoeken van politie en justitie zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten (Stcrt. 2012, 7141).
Uit de stukken komt naar voren dat de einddatum van verzoekers detentie op dit moment is bepaald op 11 februari 2023 en dat hij in aanmerking komt voor het verlenen van strafonderbreking. De Marokkaanse ambassade heeft een laissez-passer voor verzoeker afgegeven.
De beoordeling van het verzoek
Als verweerder tot de slotsom komt dat er geen redenen zijn die zich tegen strafonderbreking verzetten, kunnen alleen zeer bijzondere omstandigheden aanleiding vormen om een onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling op zijn verzoek pas na ommekomst van de volledige tenuitvoerlegging van zijn straf naar het land van herkomst uit te zetten.
Namens verzoeker is daartoe aangevoerd dat het plotseling onderbreken van de gevangenisstraf grote gevolgen kan hebben voor verzoeker, nu hij kampt met medische problemen, zoals COPD en diabetes, en waarvoor verzoeker afhankelijk is van medicatie. Daarnaast is de beslissing onzorgvuldig genomen, nu verzoeker niet is gehoord. Verweerder voert aan dat niet duidelijk is geworden wat de (medische) gevolgen van de strafonderbreking voor verzoeker zullen zijn. Indien de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) - die verzoekers verzoek om uitstel tot uitzetting in behandeling heeft - zal oordelen dat verzoeker vanwege medische problemen niet uitgezet kan worden, zal de uitzetting - en daarmee de datum van de effectuering van de strafonderbreking - worden uitgesteld. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden, aldus verweerder.
De voorzitter overweegt als volgt.
Anders dan namens verzoeker is aangevoerd, komt uit de stukken naar voren dat verzoeker herhaaldelijk is gesproken over de afgegeven laissez-passer en een (mogelijke) gedwongen terugkeer naar Marokko. Daarnaast is verzoeker op de hoogte gebracht van de procedure van strafonderbreking. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is daarmee niet gebleken dat de bestreden beslissing op dit punt onzorgvuldig is genomen.
Verder komt uit de stukken naar voren dat er op dit moment een procedure loopt bij de IND over verzoekers verzoek om uitstel tot uitzetting op medische gronden (op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000). Verdere informatie over het verloop van die procedure, de huidige stand van zaken daarvan en de (eventuele) gevolgen van een beslissing van de IND alsook de (juridische) gevolgen dáárvan voor de toegekende strafonderbreking, ontbreekt echter in de nu voorhanden zijnde stukken. Verder komt uit de stukken naar voren dat het Openbaar Ministerie zich om meerdere redenen verzet tegen het verlenen van strafonderbreking aan verzoeker. Gelet hierop staat het - anders dan in de bestreden beslissing is benoemd - niet zonder meer vast dat er geen contra-indicaties zijn voor het verlenen van strafonderbreking.
De voorzitter neemt bij de beoordeling in het bijzonder in aanmerking dat bij het toekennen en effectueren van strafonderbreking aan verzoeker (zijn uitzetting naar Marokko) sprake is van een onomkeerbaarheid. Gelet daarop en gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wordt, naar het oordeel van de voorzitter, door verzoeker op voorhand een inhoudelijke beoordeling gevraagd die het voorlopige oordeel van de voorzitter overstijgt en in de bodemprocedure aan de orde dient te komen. Daar kunnen de feiten en alle in aanmerking komende belangen (verder) aan de aan de beroepscommissie worden voorgelegd. Gelet op al het voorgaande zal de voorzitter het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beroepscommissie op het onderliggende beroep heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van verweerder met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beroepscommissie op het onderliggende beroep heeft beslist.
Deze uitspraak is op 28 oktober 2022 gedaan door mr. M.L. Plas, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
secretaris voorzitter