Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27074/GM, 24 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:24-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/27074/GM
    
            
Betreft    [klager]
Datum    24 oktober 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingspsychiater van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de inrichtingspsychiater). Klager beklaagt zich erover dat de psychiater hem medicatie wil voorschrijven en dat de behandelaar in strijd met de privacy een gesprek over medicatie met klager heeft gevoerd in de deuropening.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager gehoord op de digitale zitting van 14 oktober 2022.
De inrichtingspsychiater is niet op de zitting verschenen.
De heer (...), tandarts en lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager vraagt zich af waarom hij als een gevaar voor zichzelf of anderen wordt beschouwd. Klager is het er niet mee eens met dat hij medicatie nodig heeft. Het psychiatrisch dossier is onsamenhangend en suggestief. De laatste paar jaar is klager steeds vanuit PPC Zaanstad naar een reguliere afdeling gestuurd zonder diagnose en medicatie en de artsen daar hebben hem vaker gesproken dan in de PI Vught. 

Klager heeft ter zitting aangegeven dat hij nu geen medicatie gebruikt. Hij heeft twee keer dwangbehandeling gekregen. Hij verblijft inmiddels op een andere afdeling en is in afwachting van overplaatsing naar een reguliere afdeling. Klager is van mening dat de communicatie op de vorige afdeling niet goed is verlopen. Klager wilde niet met de behandelaren in gesprek. Er is medische informatie over hem gedeeld op de gang terwijl anderen konden mee luisteren. Klager wilde wel in een gespreksruimte met de behandelaar spreken. Volgens klager is pas achteraf opgeschreven dat hij was uitgenodigd om in een gespreksruimte te komen. 

Standpunt van de inrichtingspsychiater
De klacht van klager gaat onder andere over het bezoek van zijn behandelaar op 8 maart 2022. In de gesprekken wordt altijd geprobeerd zoveel mogelijk rekening te houden met de privacy van klager. De behandelaar heeft destijds het volgende gerapporteerd naar aanleiding van het bezoek aan klager:

‘Cliënt gesproken aan de deur. Spreekt in eerste instantie niet naar og. Maar alleen naar mentor. Uiteindelijk toch vragen gaan stellen waarop cliënt aangeeft dat het ‘ultra supersonisch opie topie goed gaat’. Druk gebarend met zijn lichaam. Muziek staat hard aan en voor openen van deur was cliënt zeer luid hardop tegen zichzelf aan het praten. Client is zelfs erg schor hiervan. Cliënt zegt dat hij nergens last van heeft en og. dit ook vooral niet hoeft te vragen. Hierna zorgen uitgesproken omdat we zien dat cliënt drukker is en veel teksten schrijft en spreekt die wij niet kunnen volgen. Waarop cliënt geladen reageert, zich groot maakt en zegt: ‘Sluit de deur maar als jij je zorgen maakt’. Blijft aan een stuk door benoemen dat er niks aan de hand is, is geagiteerd en sommeert de deur te sluiten. Cliënt nog even onderbroken en benoemd dat inzet van medicatie nodig is. Cliënt uitleg willen geven hierover maar geeft aan dit niet te willen horen. Dusdanige lading dat we uiteindelijk besluiten om de deur te sluiten’.     

De nadere uitleg van de behandelaar bij deze situatie in het verweerschrift is als volgt.

‘Klager zijn toestandsbeeld was aan het verslechteren. Hij wilde niet in de gespreksruimte in gesprek komen, hij is hier wel voor uitgenodigd. Waardoor het voor mij als regiebehandelaar toch noodzakelijk is om een inschatting te kunnen maken van het psychiatrisch toestandsbeeld. Eenmaal aan de deur praat klager dan ook terug, klager is zelfs onderbroken omdat hij zoveel aan het vertellen was. Omdat het beeld dusdanig was verslechterd is aan klager aan het einde (na verzoek om te vertrekken) nog wel kort benoemd dat er medicatie gestart gaat worden. Reden hiervoor is dat na beoordeling blijkt dat medicamenteuze inzet belangrijk is bij zijn huidige toestandsbeeld, om hem de mogelijkheid te geven om mee te werken aan de behandeling en middels psycho-educatie en motiverende gespreksvoering alsnog gehoopt wordt dat klager hiervoor open gaat staan, alvorens pas een procedure dwangbehandeling opgestart gaat worden. 
Vervolgens heeft er dossier onderzoek plaatsgevonden ter voorbereiding op een mogelijke procedure dwangbehandeling. Na 8 maart 2022 is het een aantal dagen beter gegaan en was klager niet geagiteerd of overlast gevend. Rond 15 maart 2022 begon het overlast gevende gedrag weer toe te nemen. Het overlast gevende gedrag van klager zorgde voor oplopende dreiging vanuit medegedetineerden naar klager toe. Op 16 maart 2022 leidde dit zelfs tot een incident. Hierop is duidelijk geworden dat klager met dit gedrag agressie op zichzelf afroept. Op 16 maart 2022 is toen de procedure a-behandeling in gang gezet na een gesprek met klager.’

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt allereerst vast dat de beslissing om tot toediening van dwangmedicatie over te gaan ligt bij de directeur. Tegen die beslissing staat een andere rechtsgang open. De beroepscommissie is in dat kader ambtshalve bekend met een beroep van klager bij de beroepscommissie tegen de beslissing tot a-dwangbehandeling van de directeur met kenmerk 22/26693/GA.

Klager heeft op 8 en 16 maart 2022 klachten ingediend over het willen voorschrijven van medicatie door de psychiater en de wijze waarop het gesprek met hem werd gevoerd op de gang, terwijl anderen konden meeluisteren. Klager is van mening dat hij geen gevaar voor zichzelf of voor anderen is. 

De behandelaar heeft toegelicht dat klagers toestandsbeeld aan het verslechteren was en heeft de reden benoemd waarom op dat moment medicamenteuze inzet belangrijk werd geacht. 

De beroepscommissie is van oordeel dat met de toelichting van de behandelaar voldoende inzichtelijk is gemaakt en onderbouwd waarom aan klager onder de beschreven omstandigheden op dat moment is geadviseerd om medicatie in te nemen. De voorschrijvend arts kan een zelfstandige afweging maken over het te volgen medicatiebeleid. De beroepscommissie is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt om aan de mededelingen van de behandelaar te twijfelen dat klager, nadat hij daartoe was uitgenodigd, weigerde om in de gespreksruimte te komen. 

Omdat het op dat moment noodzakelijk was om een inschatting te maken van zijn psychiatrisch toestandsbeeld, acht de beroepscommissie het voorts niet onbegrijpelijk dat klager toen aan de deur is gesproken. Hoewel klager deze gang van zaken als onaangenaam heeft ervaren, is de beroepscommissie van oordeel dat niet is gebleken van onzorgvuldig medisch handelen. 

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingspsychiater niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 24 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. B.A. Geurts, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven