Nummer 22/28243/GM
Betreft [Klager]
Datum 24 oktober 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klagers raadsman, mr. H.M.W. Daamen, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat het advies van de cardioloog om hem medicatie voor te schrijven, niet is opgevolgd door de inrichtingsarts.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], inrichtingsarts, gehoord op de digitale zitting van 14 oktober 2022.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Op 12 augustus 2021 heeft klager een brief van de cardioloog meegekregen. In deze brief heeft de cardioloog geschreven dat aan klager medicatie voorgeschreven moet worden. Pas op 23 augustus 2021 is daar gevolg aan gegeven. Dat is ook de periode waar de klacht op ziet.
Hoewel het klopt dat bij nader inzien de medicatie niet voorgeschreven had moeten worden, valt het de inrichtingsarts wel te verwijten dat hij het advies van de cardioloog naast zich heeft neergelegd. Het is voor klager, die in de veronderstelling verkeerde dat hij de medicatie diende te gebruiken, een zeer onzekere periode geweest tussen 12 augustus 2021 en 23 augustus 2021 en hij heeft daar veel stress van ervaren. Klager heeft bij onder andere de medewerkers van de PI aangegeven dat hij medicatie nodig had. Het niet opvolgen van adviezen van specialisten door de inrichtingsarts acht klager zeer ernstig.
Het verzoek is om het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen die in lijn is met de uitspraak RSJ 16 oktober 2020, R-19/4810/GM en R-19/5057/GM.
Standpunt van de inrichtingsarts
In verband met tintelingen en problemen met zijn spraak op 12 juli 2021 is klager naar de spoedeisende hulp gezonden. Hij is met medicatie teruggekeerd naar de instelling. Op 19 juli 2021 heeft de neuroloog een brief met de uitslag van de MRI naar de inrichtingsarts gezonden. Daaruit blijkt dat geen sprake was van een carvenoom en verzocht wordt te stoppen met de medicatie. Dit is op 26 juli 2021 met klager besproken en de medicatie is gestopt. Op 12 augustus 2021 is klager naar de cardioloog geweest. Deze heeft, waarschijnlijk omdat hij geen bericht had gehad van de neuroloog, bij schrijven van dezelfde datum aangegeven dat de medicatie moest worden hervat. Dit is op 23 augustus 2023 met klager besproken en de medicatie is diezelfde dag hervat, waarbij de inrichtingsarts wel aangaf nader overleg te zullen voeren met de cardioloog en de neuroloog. De cardioloog heeft na dit overleg aangegeven, op basis van volledige informatie, dat de medicatie inderdaad niet voorgeschreven diende te worden.
Het laten voortduren van de medicatie had voor klager zeer ernstige gevolgen kunnen hebben. De beslissing om te stoppen is daarom uiteindelijk juist geweest.
3. De beoordeling
Uit het dossier volgt dat de neuroloog (de hoofdbehandelaar) op 19 juli 2021 een brief heeft gestuurd naar de inrichtingsarts met daarin de uitslag van de MRI van klager. In deze brief wordt verzocht te stoppen met het voorschrijven van het medicijn clopidogrel (antistollingsmedicijn). Bij schrijven van 12 augustus 2021 heeft de cardioloog, die volgens de inrichtingsarts waarschijnlijk nog niet op de hoogte was van de bevindingen van de neuroloog, aangegeven dat het eerder stopgezette medicijn weer opnieuw gegeven moest worden.
De inrichtingsarts heeft dit op 23 augustus 2021 met klager op het spreekuur besproken en afgesproken dat hij de medicatie, ‘node gedwongen’, zal hervatten, maar ook in overleg zal treden met beide specialisten. Na overleg met de neuroloog en de cardioloog bleek dat het stoppen met het voorschrijven van het antistollingsmedicijn een terechte beslissing is geweest. Dit is bij brief van 23 augustus 2021 door de cardioloog bevestigd.
De beroepscommissie stelt voorop dat zij het handelen van de inrichtingsarts beoordeelt, en niet het handelen van de neuroloog en cardioloog. Wel stelt de beroepscommissie vast dat beide specialisten een ander advies hebben gegeven. De cardioloog heeft echter zijn eerdere advies hersteld en in lijn met het advies van de neuroloog gebracht (namelijk om de medicatie niet meer voor te schrijven). Het is voor klager invoelbaar dat dit voor verwarring en onzekerheid heeft gezorgd, maar hier kan de inrichtingsarts niet verantwoordelijk voor worden gehouden.
De beroepscommissie overweegt dat het handelen van de inrichtingsarts – gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien – niet kan worden aangemerkt als zijnde in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De inrichtingsarts heeft gehandeld in lijn met de adviezen van de specialisten en heeft, vanwege de tegenstrijdige adviezen, direct bij hen navraag gedaan.
Voor zover klager niet of niet tijdig geïnformeerd zou zijn, kan naar het oordeel van de beroepscommissie ook in dat geval, mede gelet op de omstandigheden van deze zaak, niet tot de conclusie worden gekomen dat de inrichtingsarts dusdanig onzorgvuldig heeft gehandeld, dat sprake is van strijdigheid met de vorengenoemde norm.
De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 24 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.J.W. Vinkes, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. M.P. Frankenhuis, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter