Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0515/GB, 29 mei 2008, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 08/515/GB

Betreft: [klager] datum: 29 mei 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.P. Hamer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 februari 2008 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.L.J. Janssen, op 9 mei 2008 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot overplaatsing van klager naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de Extra Beveiligde inrichting (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 22 januari 2008 gedetineerd. Hij verbleef als preventief gehechte in de Landelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld te Vught. Op 22 februari 2008 is hij overgeplaatst naar de EBI Nieuw Vosseveld te Vught.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De bestreden beslissing is te lichtvaardig genomen. De EBI-plaatsing is gefundeerd op twee gronden. De eerste grond is het vermeende vluchtgevaar. De broer van klager zou getracht hebben een ontvluchting te organiseren. De raadsman heeft het paspoort
van de broer bij zich en verklaart dat het schoon is, in die zin dat er geen stempels in zitten. Klagers broer is dus niet in Marokko geweest.
Met betrekking tot de tweede grond, de ontvluchting in november 2004 uit het ziekenhuis, wordt meegedeeld dat klager gewoon naar buiten is gelopen. Er is geen sprake van een georganiseerde vlucht met een ladder. Daarna is klager in een normaal
beveiligde inrichting geplaatst.
Klager is verdachte en zijn strafproces bevindt zich in het beginstadium. De verdediging is niet optimaal. Om bepaalde stukken te bespreken, dient de raadsman deze eerst tegen het glas te houden. De EBI-plaatsing heeft niets te maken met vluchtgevaar,
maar slechts met de verdenkingen waarvoor klager wordt vervolgd. Uit de diverse rapportages blijkt dat klager zich altijd correct heeft opgesteld.
Klager heeft elf maanden gedetineerd gezeten in Marokko in zeer slechte omstandigheden. Deze periode zou meegeteld moeten worden als ware het een plaatsing in een EBI. Immers, het regime was akelig, zwaar en zeer beperkt.
Over het horen wordt verklaard dat de selectiefunctionaris de bestreden beslissing heeft aangezegd, maar dat klager zijn mening daarover niet kon geven.
Klager deelt mee dat de lange detentie in Marokko te maken had met het feit dat het ten tijde van de Ramadan was en er net een nieuwe regering aantrad. Voorts verklaart klager dat zijn zoon morgen één jaar oud wordt en dat hij hem nooit heeft gezien.
Klager heeft ook een dochter van zeven jaar oud. Hij wil zijn kinderen graag zien, maar niet achter glas.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager werd op 22 januari 2008 door Marokko uitgeleverd aan Nederland. Hij wordt verdacht van zeer ernstige delictplegingen, die hebben geleid tot maatschappelijke onrust en tot een zeer ernstig geschokte rechtsorde. Delicten waarvan klager wordt
verdacht zijn en worden uitvoerig in de media belicht. De mogelijkheid bestaat dat klager wordt geconfronteerd met een gevangenisstraf van zeer lange duur.
De noodzaak tot overplaatsing naar de EBI is aan de orde geweest in een vergadering van 21 februari 2008 van de adviescommissie EBI. Dat geschiedde naar aanleiding van een voorstel van 19 februari 2008 van de inrichtingsdirecteur. Inhoudelijk wordt
naar
het voorstel verwezen alsook naar een verslag van horen van 21 februari 2008. Ook wordt verwezen naar een rapport van het Meldpunt GRIP. Hieruit blijkt dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk.
Voorts blijkt uit de beschikbare informatie dat klager ervan verdacht wordt lid te zijn van een criminele organisatie, die beschikt over geld, macht en middelen om ontvluchtingspogingen te faciliteren. Er is informatie waaruit blijkt dat derden
voornemens waren - en ook getracht hebben - om klager te bevrijden uit detentie in Marokko. In geval van een ontvluchting zou sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, van maatschappelijke onrust en van een zeer geschokte rechtsorde.
Ook omdat niet uitgesloten kan worden dat klager zich wederom schuldig zal maken aan het plegen van soortgelijke delicten als waarvan hij thans verdacht wordt.
Klager is uit een vorige detentie ontvlucht in de nacht van 3 op 4 november 2004. Hij was toen in een ziekenhuis ondergebracht onder zware bewaking. De ontvluchting was goed georganiseerd met hulp van buitenaf. Klager heeft daarmee blijk gegeven van
het
feit dat hij in staat is organisatorisch invulling te geven aan ontvluchtingsvoornemens met hulp van buitenaf. Gelet op het vorenstaande adviseerde de Adviescommissie EBI om klager over te plaatsen naar de EBI.
In reactie op het beroepschrift wordt als volgt meegedeeld: klager is door c.q. namens de directeur op de hoogte gebracht van de strekking van het voorstel tot overplaatsing naar de EBI alsmede van de daaraan ten grondslag liggende argumentatie. De
raadsman is daarvan in kennis gesteld. De raadsman heeft bij brief van 20 februari 2008 verzocht zijn grieven mee te nemen in de vergadering waarbij het overplaatsingsvoorstel werd behandeld. Klager is gehoord door de selectiefunctionaris. De bestreden
beslissing had klager zelf aan zijn raadsman kunnen verstrekken en dat heeft hij kennelijk ook gedaan, gezien het ingediende beroepschrift.
Bij brief van 21 mei 2008 heeft de selectiefunctionaris nog aangevoerd dat de stukken niet inhouden dat de broer van klager in Marokko is geweest in de periode dat klager daar gedetineerd was.

4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van
beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die: a) een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk
risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of b) bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Met betrekking tot klagers formele bezwaar ten aanzien van de bestreden beslissing, overweegt de beroepscommissie het volgende. Artikel 26 van de Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een
EBI
en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
Uit de stukken blijkt dat klager op 22 februari 2008 is overgeplaatst naar de EBI. Tevens blijkt daaruit dat klager, voorafgegaan aan deze overplaatsing, op 20 februari 2008 is gehoord door de selectiefunctionaris. Dit bezwaar kan daarom niet leiden
tot
gegrondverklaring van het beroep.

4.4. Uit de stukken blijkt dat klager verblijft in voorlopige hechtenis in verband met de verdenking van het plegen van zeer ernstige delicten - te weten diverse liquidaties - gepleegd in de periode 1993 tot 2006, strafbaar gesteld bij artikel 289
van het Wetboek van Strafrecht. Klager kon, ondanks intensief internationaal onderzoek, geruime tijd niet opgespoord worden door de opsporingsautoriteiten. Op 12 februari 2007 is klager op verzoek van de Nederlandse autoriteiten aangehouden in Marokko.
Op 22 januari 2008 is hij uitgeleverd aan de Nederlandse autoriteiten. De omstandigheden waaronder de detentie van klager in Marokko heeft plaatsgevonden kunnen geen rol spelen bij de beoordeling van de EBI-plaatsing van klager en in ieder geval kan
die
detentie niet van die EBI-plaatsing worden “afgetrokken”. De beroepscommissie oordeelt wel over hetgeen namens klager is gesteld over de beperkingen die klager ondervindt bij het voorbereiden van zijn strafproces dat dat onvoldoende is gemotiveerd.

4.5. Uit de stukken blijkt dat klager bij een ontvluchting in staat is om hulp van buitenaf te organiseren. Aangenomen kan worden dat klager als vluchtgevaarlijk kan worden gekwalificeerd. De beroepscommissie acht, gelet op het voorstaande,
aannemelijk dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt en dat het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt moet worden geacht. De beroepscommissie concludeert daarom dat klager valt in de onder 4.2. bedoelde
categorie b). De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing om klager te plaatsen in de EBI, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hetgeen door klager is aangevoerd over de
wijze van bezoek is onvoldoende zwaarwegend is om tot een ander oordeel te kunnen komen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema,
voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 29 mei 2008.

secretaris voorzitter

Naar boven