Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27613/GB, 17 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:17-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/27613/GB

    

           

Betreft [klager]

Datum 17 oktober 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 23 mei 2022 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.

Klagers raadslieden, mr. R. van ‘t Land en mr. H.M. Dunsbergen, hebben namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, mr. S. van Minderhout, kantoorgenoot van zijn raadslieden, en een selectiefunctionaris, namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 5 september 2022.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder heeft alle gronden van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) aangenomen en deze onderbouwd met exact dezelfde onderbouwing als in de plaatsingsbeslissing. De verlengingsbeslissing is gebaseerd op informatie die inmiddels een half jaar oud is. Deze informatie is niet meer voldoende actueel en concreet. Gelet op de ingrijpende gevolgen van de verlengingsbeslissing is strikte toetsing van de aangeleverde informatie en een nieuwe onderbouwing van de gronden van belang.

 

De a-grond en de b-grond

Klager betwist dat er sprake is van een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, alsmede dat sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico bij ontvluchting, waarbij het vluchtrisico hieraan ondergeschikt is. Klager heeft 22 maanden in Colombia gedetineerd gezeten in een regulier regime met meerdere personen op een cel, zonder beperkingen en zonder toezichtmaatregelen. Er is niet gebleken van enige ontvluchting(en) of pogingen daartoe vanuit de gevangenis in Colombia of Nederland. Dat is een sterke contra-indicatie voor vluchtrisico. Klager heeft nooit willen vluchten en heeft dat ook niet gedaan, ook niet in Nederland. Het beschikken over voldoende geld, macht en middelen om lange tijd uit handen van politie en justitie te blijven is op zichzelf onvoldoende om een extreem vluchtrisico aan te nemen (RSJ 5 november 2020, R 20/7220/GB). Dat hij rechtsmiddelen heeft gebruikt tegen de uitlevering naar Nederland is ook niet relevant voor vluchtgevaar. Het standpunt van klager uit het hoorgesprek van 3 mei 2022 is niet meegenomen in de beoordeling. Er is geen actuele en concrete informatie dat hij een extreem vluchtrisico vormt. De informatie in de rapportages van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) zijn summier en algemeen. Nergens wordt aangegeven waarom deze informatie enig vluchtgevaar zou ondersteunen.

De selectieadviescommissie EBI stelt dat ‘een groot gezichtsverlies voor de Nederlandse rechtsstaat’ ontstaat bij ontvluchting. Dit is niet onderbouwd en kan klager niet worden tegengeworpen. De enkele algemene vrees bij de overheid is onvoldoende.

Ook wat betreft de moorden op de broer, de advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige geldt dat de informatie niet actueel en concreet is. Klager wordt niet verdacht van of vervolgd voor deze feiten. Hij heeft hierbij geen enkele wijze van betrokkenheid gehad. Als dat wel zo zou zijn, had dat in het meest recente GRIP-rapport moeten worden vermeld. Daarin staat echter dat er in de laatste aanvulling geen nieuwe, relevante stukken gevoegd zijn. Verweerder heeft ten onrechte voornoemde moorden redengevend geacht voor de verlengingsbeslissing. Het strafproces waarin klager verdachte is kan evenmin redengevend zijn voor de verlenging. Klager heeft er geen invloed op dat de strafzaak en zijn persoon een uitzonderlijk hoge mediagevoeligheid kennen.

Het is niet gebleken dat klager het strafproces zou kunnen beïnvloeden. Verweerder stelt dat de getuigenverhoren in het strafproces nog niet zijn afgerond. Dit bevestigt klagers standpunt dat de informatie niet actueel is, want inmiddels is de feitelijke behandeling van de zaken van de medeverdachten volledig afgerond en begon het requisitoir op 8 juni 2022. Er gelden dus geen onderzoeksbelangen meer.

 

De c-grond

Klager verblijft sinds december 2021 in de EBI en tot op heden volgt nergens uit dat er aanwijzingen zouden zijn dat hij de gevonden telefoons zou hebben aangewend om getuigen in het strafproces te beïnvloeden. Hij ontkent dit uitdrukkelijk. Hetzelfde geldt voor het vermoeden van verweerder dat klagers broer telefoons voor klager zou kunnen regelen. Dat zijn broer dit heeft gedaan voor een andere broer mag niet leiden tot het aannemen van de c grond.

In het GRIP-rapport van 30 augustus 2022 staat dat twee jaar geleden in Colombia telefoons zijn aangetroffen. De conclusie is getrokken dat deze in gebruik zouden zijn bij klager. De telefoons zijn in zijn celruimte aangetroffen, maar dit was een celruimte die hij deelde met meerdere medegedetineerden. Overdag was er vrij toegang in de celruimte en honderden mensen liepen rond op de afdeling. Er waren ook geen vaste slaapplekken. Het wordt uit het GRIP-rapport niet duidelijk hoe het onderzoek naar de telefoons is verlopen. Daarmee is het niet toetsbaar of de conclusie kan worden getrokken dat deze aan klager toebehoorden. Het blijkt ook niet wat voor berichten aan klager worden verbonden waaruit zou blijken van een dreiging op een persoon. Er kan niet worden afgegaan op wat de politie zegt.

Het aantreffen van telefoons in klagers cel in Colombia, meer dan zes maanden geleden, is thans onvoldoende om nog te kunnen stellen dat er aanwijzingen zijn dat hij zich bezig zou houden met voortgezet crimineel handelen. Actuele, betrouwbare en concrete informatie dat klager zich tijdens zijn detentie met voortgezet handelen heeft bezig gehouden ontbreekt. De c-grond lijkt op niets anders te zijn gegrond dan op preventieve gronden, terwijl dat niet kan (RSJ 5 november 2020, R-20/7220/GB).

 

Alternatieven

Verweerder onderbouwt de stelling dat de genoemde maatschappelijke risico’s onvoldoende kunnen worden beperkt in een normaal beveiligde inrichting, door te stellen dat in een ander regime van beperkte gemeenschap, op een Afdeling Intensief Toezicht (AIT) of afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) altijd de mogelijkheid bestaat dat klager via medegedetineerden zou communiceren met de buitenwereld. Verweerder heeft de genoemde maatschappelijke risico’s ten onrechte aangenomen. Er is geen nieuwe relevante informatie voor de verlengingsbeslissing, dus zonder nadere concrete onderbouwing en een op klager toegespitste belangenafweging kan niet worden aangenomen dat toezichtmaatregelen en een plaatsing op een AIT of een BPG-afdeling de genoemde risico’s wederom onvoldoende kunnen beperken.

Uit de verlengingsbeslissing volgt niet waarom het strikt noodzakelijk is dat het verblijf van klager in de EBI wordt verlengd. Dat alleen in het EBI-regime alle contacten van medegedetineerden worden gemonitord is te algemeen en ziet niet op de specifieke situatie van klager. Nergens blijkt uit dat hij de intentie heeft om te communiceren met de buitenwereld op manieren die niet kunnen worden gemonitord door de inrichting. Het is onvoldoende aannemelijk dat verweerder daadwerkelijk heeft gekeken naar alternatieven. De casemanager geeft in het selectieadvies aan dat klager zich binnen de inrichting positief heeft ontwikkeld.

De verlenging van klagers verblijf in de EBI staat op gespannen voet met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De EBI is een ultimum remedium voor gevallen waarin alle reeds bestaande toezichtmogelijkheden ontoereikend zijn (RSJ 3 september 2018, R-404). Andere minder ingrijpende alternatieven moeten worden afgewogen (RSJ 14 februari 2019, R-18/1647/GB). Plaatsing in de EBI voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In Colombia verbleef klager in een regulier regime zonder toezichtmaatregelen of beperkingen. Tijdens zijn detentie in Colombia heeft hij bewezen dat een reguliere detentie in een regulier regime voldoende veiligheid biedt.

Meerdere medeverdachten in klagers strafzaak met soortgelijke verdenkingen zijn geplaatst in een regulier huis van bewaring (HVB), op een AIT of BPG-afdeling met minder ingrijpende maatregelen dan de EBI. Klagers broertje is op een gegeven moment uit de EBI geplaatst. Uiteindelijk wordt een gedetineerde toch uit de EBI geplaatst, dus dat kan ook nu al.

Klager is verdachte en niet veroordeeld. Hij zit midden in een strafproces waarin hij zich moet verdedigen. Het onderzoek is in de fase van de onderzoekswensen. Plaatsing in de EBI met bijbehorende controle en maatregelen maakt het lastig om de zaak voor te bereiden. De afgelopen maanden zijn ingrijpende maatregelen getroffen voor advocaten in de EBI. Zij mogen geen laptops meer meenemen. In de EBI wordt bezoek veel gemonitord. Communiceren gaat lastig. Klager zet er vraagtekens bij of er vertrouwelijk kan worden gecommuniceerd met zijn advocaat. Er was een keer een bewaarder aan het meeluisteren vanaf de gang.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

De a-grond en b-grond

Het extreme vluchtgevaar blijkt uit de omstandigheid dat klager over voldoende contacten, geld en middelen beschikt om lange tijd onder de radar van politie en justitie te blijven. Een mogelijke ontvluchting van klager vormt een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. De strafbare feiten waarvan klager wordt verdacht zijn bijzonder ernstig en hebben de rechtsorde ernstig geschokt. Klagers strafzaak en zijn persoon in het bijzonder kennen een uitzonderlijk hoge mediagevoeligheid. Ontvluchting zou een groot gezichtsverlies voor de Nederlandse rechtsstaat betekenen. Dit wordt door klager niet ontkend. Ontvluchting betekent ook een ernstige bedreiging voor de veiligheid van personen en instituten, waarbij gedacht wordt aan ernstige gewelds- en levensdelicten (liquidatiegevaar), onder meer omdat er sterke aanwijzingen zijn dat er sprake zou kunnen zijn van een wraakscenario. Uit de GRIP-rapportage van 8 december 2021 blijkt dat het Openbaar Ministerie (OM) nog steeds rekening houdt met een dreiging op het leven van klager. Een eventuele ontvluchting zou ook tot een ongekende maatschappelijke onrust leiden. De verdenkingen in klagers strafzaak zijn reeds voldoende om de b-grond op te baseren.

Klager heeft veel moeite gedaan om zijn aanhoudingen te voorkomen en om aan de politie te ontvluchten. Hij heeft goede contacten wereldwijd en beschikking over voldoende geld en middelen. Hij heeft getracht te ontkomen aan zijn aanhouding door van driehoog van een balkon te springen. Verweerder onderstreept dat klager zich tot aan de hoogste instantie in Colombia heeft verzet tegen uitlevering aan Nederland. Hij wordt verdacht van zeer ernstige feiten en wilde niet aan het proces deelnemen. Er is een grote kans dat hij weg wil. Dit tezamen maakt dat er sprake is van extreem vluchtrisico. Dat hij niet heeft getracht te ontvluchten uit detentie in Colombia, zoals hij aanvoert, doet daar niet aan af. Ook dat klager in zijn hoorgesprek heeft aangegeven dat als hij had willen ontsnappen, hij dat wel in Colombia had gedaan, maakt dit niet anders.

Uit de GRIP-rapportage van 28 oktober 2021 en de selectiebeslissing volgt dat de proceshouding van vrijwel alle verdachten in klagers strafzaak tot nu toe aanleiding geeft om aan te nemen dat zij na vrijlating hun criminele activiteiten zullen voortzetten. Hierbij is de verwachting dat het gebruik van extreem geweld niet zal worden geschuwd. Hier komt nog bij dat klager één van de vermoedelijke leidinggevenden van het criminele samenwerkingsverband is. Er zou sprake zijn van een dodenlijst met tientallen mensen erop. Uit de GRIP-informatie komt naar voren dat er sterke aanwijzingen zijn dat het criminele samenwerkingsverband achter de moorden rond de kroongetuige zit en dat ook vanuit detentie nog opdrachten worden doorgespeeld aan de nog niet aangehouden leden van het samenwerkingsverband. Deze moorden zijn gepleegd om het strafproces te beïnvloeden en getuigen of andere betrokkenen te intimideren. Het OM heeft de getuigenverhoren afgerond, maar de verdediging van klager wenst juist de kroongetuige nog te horen. De vrees voor beïnvloeding is dus groot.

In het GRIP-rapport van 20 april 2022 staat dat de informatie uit de eerdere rapporten nog actueel en van kracht is. De hierin naar voren gekomen feiten en zeer ernstige verdenkingen zijn voldoende concreet en onderbouwd. De informatie is voldoende actueel, betrouwbaar en concreet. Een tijdsverloop van zes maanden is in dergelijke zaken vrij beperkt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er weinig nieuwe informatie is ten opzichte van de vorige beslissing.

 

De c-grond

Het politiekundig rapport uit 2018 over voortgezet crimineel handelen binnen detentie bestempelt het hebben van een mobiele telefoon tijdens detentie als het ultieme middel voor het organiseren van voortgezet crimineel handelen. Het (recent) in Colombia voorhanden hebben van drie mobiele telefoons geeft sterke aanwijzingen voor het willen voortzetten van crimineel handelen binnen detentie. Uit het GRIP-rapport van 30 augustus 2022 blijkt dat er twee telefoons zijn ontsleuteld. Volgens het rapport heeft onderzoek bevestigd dat deze telefoons in gebruik zijn geweest bij klager. Er zijn foto’s en berichten op aangetroffen, waaronder Sky-berichten waaruit blijkt van een dreiging op een persoon, en afbeeldingen van vrachtbrieven, containers, blokken verdovende middelen en een geldbiljet. Voor de verlengingsbeslissing is deze informatie voldoende. De telefoons zijn daadwerkelijk gebruikt voor voortgezet crimineel handelen binnen detentie.

In een ander regime dan het EBI-regime kan niet worden uitgesloten dat het klager lukt om via zijn eigen of andermans bezoek wederom telefoons binnen te smokkelen. Dat klagers broer heeft getracht telefoons te regelen voor zijn destijds in de EBI verblijvende andere broer, is voldoende reden om te vrezen dat hij deze rol van regelaar ook voor klager op zich zou kunnen nemen. Het betreft immers drie broers die verdachten zijn in hetzelfde strafproces. Het beschreven gedrag van klager is concreet, actueel en betrouwbaar en vormt aanleiding om te vrezen voor voortgezet crimineel handelen.

 

Alternatieven

Verweerder heeft gekeken naar mogelijke alternatieven. Er is sprake van zeer grote maatschappelijke risico’s. In elk ander regime – in een normaal beveiligde inrichting – wordt het risico op ontvluchting groter en kan klager communiceren met medegedetineerden (en via hen met de buitenwereld). Het is in dit stadium van het proces te vroeg om klager naar een AIT over te brengen. Op een BPG afdeling is er ook geen zicht op de communicatie. De beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Van strijd met het EVRM of het beginsel van minimale beperkingen is geen sprake. Klager brengt naar voren dat niet alle verdachten in zijn strafzaak in de EBI zijn geplaatst. Elke gedetineerde wordt afzonderlijk beoordeeld en dit doet niets af aan de gronden voor plaatsing van klager in de EBI. Zijn broertje is in een later stadium van het proces uit de EBI geplaatst en zijn rol in het criminele samenwerkingsverband is anders dan die van klager.

Het voorbereiden van een strafzaak wordt in de EBI uitstekend gefaciliteerd. De advocaat heeft toegang en de voorbereiding komt niet in het gedrang.

 

3. De beoordeling

De EBI is aangewezen als HVB en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

Op grond van artikel 6 van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

 

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

Klager is sinds 7 december 2021 gedetineerd. Hij verblijft sinds 16 december 2021 in de EBI.

Het oordeel van de beroepscommissie

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder de b-grond en de c-grond genoemd in artikel 6 van de Regeling aan de bestreden beslissing ten grondslag heeft kunnen leggen. Zij is van oordeel dat op dit moment onvoldoende is gebleken dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, gelet op het recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten (de a-grond). Nu het gaat om niet-cumulatieve criteria, maakt dit het uiteindelijke oordeel niet anders. De beroepscommissie zal haar oordeel hieronder onderbouwen.

 

Ten aanzien van de b-grond

Uit de GRIP-rapportages van 28 oktober 2021 en 8 december 2021 blijkt dat klager ervan wordt verdacht samen met een medeverdachte leiding te hebben gegeven aan een crimineel samenwerkingsverband dat verantwoordelijk is voor meerdere liquidaties in het criminele circuit. Het veronderstelde motief voor de liquidaties en/of pogingen daartoe, gericht op leden van rivaliserende criminele organisaties en soms op leden van de eigen organisatie, zou vrijwel steeds liggen in conflicten naar aanleiding van grootschalige internationale handel in verdovende middelen. Bij het criminele samenwerkingsverband zou sprake zijn van een dodenlijst met daarop tientallen mensen. Daarbij zouden opdrachten tot liquidaties vermoedelijk soms in samenspraak gaan met klager, die als linkerhand van de vermoedelijk leidinggevende medeverdachte wordt gezien. Ook vanuit detentie zouden nog opdrachten worden doorgespeeld aan nog niet aanhouden leden van het crimineel samenwerkingsverband.

De beroepscommissie acht bovenstaande informatie uit deze GRIP-rapportages nog voldoende actueel, betrouwbaar en concreet. Klager en het strafproces waarin hij wordt vervolgd kennen een uitzonderlijk hoge mediagevoeligheid. De beroepscommissie is, gelet op deze omstandigheden, van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

 

Ten aanzien van de c-grond

In het GRIP-rapport van 30 augustus 2022 komt de volgende informatie naar voren van het OM over het onderzoek naar de in klagers cel in Colombia aangetroffen telefoons. Op 16 september 2020 is klagers celruimte doorzocht en zijn drie telefoons aangetroffen. Het ging om een iPhone 11 die bij klager in gebruik zou zijn geweest van 14 mei 2020 tot en met september 2020. Op deze telefoon zijn afbeeldingen aangetroffen van banktransacties, vuurwapens, geld, zijn celruimte en vermoedelijk verdovende middelen en documenten op de naam van klager. Verder ging het om een iPhone 6s waarop de applicatie ‘SKY ECC-v2’ was geïnstalleerd. Met deze applicatie kan er op versleutelde wijze worden gecommuniceerd tussen gebruikers van die applicatie. In de telefoon werden na onderzoek geen andere data, zoals (bel)geschiedenis en contacten aangetroffen. Daardoor bestond het vermoeden dat deze telefoon alleen werd gebruikt om afgeschermde (encrypted) communicatie met andere Sky gebruikers te voeren, via het Sky account dat op de telefoon werd aangetroffen. Met dat account zijn er met verschillende Sky accounts berichten uitgewisseld die inhoudelijk onder andere zien op klagers strafproces. Ook zijn er berichten aangetroffen met een andere gebruiker waaruit zou blijken van een dreiging op het leven van een persoon. Verder zijn er gesprekken aangetroffen en afbeeldingen van vrachtbrieven, containers, blokken verdovende middelen en een geldbiljet. Het onderzoek heeft volgens het GRIP bevestigd dat de iPhone 11 en iPhone 6s in gebruik zijn geweest bij klager tijdens zijn detentie in Colombia.

Uit voorgaande informatie van het GRIP, die de beroepscommissie voldoende betrouwbaar en concreet acht, wordt voldoende aannemelijk dat klager zich in Colombia heeft bezig gehouden met voortgezet crimineel handelen binnen detentie. De beroepscommissie merkt op dat dit gaat om gedrag van klager twee jaar geleden, maar gelet op de recente informatie uit het GRIP-rapport van 30 augustus 2022, heeft verweerder op dit moment nog in redelijkheid kunnen concluderen dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

De beroepscommissie overweegt ten overvloede dat het vermoeden dat klagers broer zou kunnen proberen om klager van telefoons te voorzien onvoldoende concreet is en daarmee niet dragend kan zijn voor de c-grond.

 

Ten aanzien van de a-grond

Hoewel klager kennelijk over voldoende geld, macht en middelen beschikt(e) om lange tijd uit handen van politie en justitie te blijven en tegen hem mogelijk een levenslange gevangenisstraf zal worden geëist, is dat op zichzelf onvoldoende om een extreem vluchtrisico aan te nemen. Er is geen sprake geweest van eerdere ontvluchtingen of pogingen daartoe vanuit detentie. In het GRIP-rapport van 28 oktober 2021 staat vermeld dat het onderzoeksteam ervan overtuigd is dat er nog steeds personen vrij zijn die de activiteiten van de criminele organisatie voortzetten en het niet uitgesloten is dat deze personen alles in het werk zullen stellen om hun leiders vrij te krijgen. Dit is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende specifieke informatie ten aanzien van het vermeende vluchtrisico. Dat klager heeft geprobeerd om zich te onttrekken aan zijn aanhouding is naar het oordeel van de beroepscommissie op dit moment niet (meer) voldoende om een extreem vluchtrisico aan te nemen. Klager kan tot slot niet worden tegengeworpen dat hij destijds rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de beoogde uitlevering aan Nederland.

 

Alternatieven

De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat toepassing van maatregelen voor gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico en/of plaatsing in de AIT of de BPG afdeling van een inrichting de genoemde risico’s op dit moment onvoldoende kunnen beperken. Dit mede nu alleen in het EBI-regime niet alleen klagers contacten, maar ook alle contacten van de medegedetineerden worden gemonitord. De beroepscommissie overweegt dat de maatregelen voor advocaten die de EBI heeft getroffen het voorbereiden van strafzaken begrijpelijkerwijs compliceren, maar dat niet aannemelijk is geworden dat deze de voorbereidingen zodanig moeilijk maken, dat deze omstandigheid aan de verlenging van klagers plaatsing in de EBI in de weg zou moeten staan.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De bestreden beslissing voldoet ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 17 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door de secretaris.

 

 

            voorzitter

Naar boven