Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0033/GA, 6 mei 2008, beroep
Uitspraakdatum:06-05-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/33/GA

betreft: [klager] datum: 6 mei 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. van Stratum, advocaat te ’s-Gravenhage,
namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 augustus 2007 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voornoemde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen wegens de weigering om medewerking te verlenen bij het afnemen van de biometrie.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Pas na vele verzoeken aan de secretaris van de beklagcommissie heeft de raadsman op 2 januari 2008 de bestreden beslissing per fax ontvangen. Nu de beslissing niet eerder aan klager en zijn raadsman is bekend gemaakt, moet het beroep ontvankelijk
worden
verklaard.
De beklagcommissie is ten onrechte niet gemotiveerd op de aangevoerde punten ingegaan, ook niet op het punt van het ontbreken van passende rechtswaarborgen als bedoeld in artikel 8, lid 2, EVRM. Klager behoorde niet zonder meer tot de doelgroep nu zijn
bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) al waren opgenomen in een politieregister en bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en politie en justitie wel degelijk ingevolge de (voormalige) Wet
politieregisters en de WBP onder omstandigheden als ontvangstgerechtigde kunnen worden aangemerkt. Dit heeft de beklagcommissie niet dan wel onvoldoende onderzocht. De aangevallen beslissing is disproportioneel terwijl ook overigens niet dan wel
onvoldoende is gereageerd op de aangevoerde aanvullende gronden.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De bestreden ordemaatregel is opgelegd omdat klager heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het afnemen van zogenaamde biometrische gegevens, te weten door middel van het nemen van een digitale foto’s en het afnemen van vingerafdrukken. Op
grond van het bepaalde in artikel 28 van de Pbw dient de gedetineerde zijn medewerking te verlenen aan het vastleggen van zijn beeltenis, het nemen van een vingerafdruk of het afnemen van een handscan. Door het niet meewerken aan een hem gegeven
opdracht wordt de orde en/of rust op – op zijn minst genomen – de verblijfsafdeling van klager verstoord. Nu die weigering kennelijk nog kon worden ingetrokken en klager in de gelegenheid werd gesteld om alsnog zijn medewerking te verlenen, kon een
ordemaatregel worden opgelegd.

Hetgeen door en namens klager naar voren is gebracht over het ontbreken van de noodzaak van de afname van biometrische gegevens van klager, gaat voorbij aan het gegeven dat de afname van die gegevens in de inrichting een ander doel dient dan de afgifte
van gegevens die door andere instanties van hem zijn verzameld. Overigens heeft de inrichting in beginsel geen toegang tot de door die andere instanties verzamelde gegevens.

Door de raadsman van klager is nog aangevoerd dat er sprake is van schending van het recht als omschreven in artikel 8, eerste lid, van het EVRM (eerbiediging van het privé
leven).
Artikel 8 van het EVRM luidt:
”-1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
- 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het
economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”
De gestelde inbreuk op klagers privé-leven is voorzien bij de wet, en wel in artikel 28 van de Pbw. De beroepscommissie beantwoordt de vraag of die inbreuk in een democratische samenleving noodzakelijk is, bevestigend. Het belang van de openbare
veiligheid en het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen vereist dat voorkomen wordt dat een door de rechter opgelegde vrijheidsstraf wordt ondergaan door een ander persoon dan degene aan wie de straf is opgelegd. Dit verweer
wordt daarom verworpen.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – daarom niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard met bevestiging van de uitspraak van de
beklagcommissie, zij het met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 6 mei 2008

secretaris voorzitter

Naar boven