Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25129/GA, 10 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:10-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/25129/GA

   

Betreft [klager]

Datum 10 oktober 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 1 september 2021 hem te degraderen naar het basisprogramma.

De beklagrechter bij het JC Zaanstad heeft op 30 december 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €45,- (ZS-ZO-2021-259). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad en […], juridisch medewerker bij het JC Zaanstad, klager en zijn raadsman mr. M. de Reus gehoord op de zitting van 22 september 2022 in het JC Zaanstad.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Er was in het geval van klager ten tijde van de bestreden beslissing geen sprake van een vervangende activiteit voor arbeid die ingezet kon worden tijdens de arbeidsuren. De beklagrechter heeft aangenomen dat klager een studie volgde, maar de enkele omstandigheid dat een gedetineerde een aantal (cursus gerelateerde) boeken op cel heeft, maakt niet dat er sprake is van een goedgekeurd re-integratiedoel waarbij actief wordt gestudeerd als alternatief voor (een deel van) de arbeidsuren. Via het Multi Disciplinair Overleg (MDO) wordt, in samenspraak met onderwijs, de arbeid en de gedetineerde afgestemd hoeveel uren per week de gedetineerde tijdens de arbeidsuren kan studeren. Dan wordt ook gekeken naar de mogelijkheden van studeren buiten het dagprogramma om.

Pas na de degradatiebeslissing is met klager het gesprek en het proces over het volgen van een studie tijdens de arbeidsuren opgestart. Tot dat moment was er binnen de inrichting niets over een studie van klager bekend. Het stond niet in zijn D&R-plan, klager heeft dit zelf niet eerder genoemd en hij is niet eerder bij het onderwijs geweest. Klager heeft op 14 september 2021 een intake gehad bij de onderwijsgevende. Er is na de degradatiebeslissing bij de vorige inrichtingen navraag gedaan naar een studie van klager. Klager had nog geen modules afgerond van de door hem in 2020 in de penitentiaire inrichting Nieuwegein gestarte opleiding algemene ondernemersvaardigheden. Pas op 29 november 2021 is na overleg binnen het MDO besloten dat klager gedurende 20 uur in de week tijdens de arbeidsuren bezig kan zijn met zijn studie. Hierbij is klagers mentor ook betrokken geweest. 

De beklagrechter heeft onredelijk veel gewicht toegekend aan een mededeling van een medewerker. Het systeem na het vervallen van de arbeidsplicht was op dat moment nog relatief nieuw. In het aftekendocument dat klager heeft getekend staat opgenomen welke gevolgen er aan het aftekenen verbonden zijn. Klager was bovendien daarvoor al op de hoogte van de gevolgen. Hij had daarover namelijk al een gesprek met het afdelingshoofd gevoerd. Klager wist dus dat als hij niet wilde werken, voor gewenst gedrag re-integratiedoelen gesteld moesten worden ter vervanging van de arbeid. Klager ‘shopte’ overigens vaker bij medewerkers. 

De beklagrechter is voorbijgegaan aan het uitgangspunt van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid dienen te nemen voor hun detentie en re-integratie. Klager heeft met zijn ongewenste gedrag onvoldoende verantwoordelijkheid genomen voor zijn re-integratie en het aanleren van vaardigheden en gedragsalternatieven. Klager had zich opgegeven voor de arbeid. Als hij dan niet naar de arbeid wil gaan is er de keuze om af tekenen. Gebeurt dat niet, dan zitten daar ook consequenties aan vast.

Standpunt van klager

Klager ‘zit nog steeds op rood’ (de beroepscommissie begrijpt dat klager in het basisprogramma verblijft) en meent dat hij wordt tegengewerkt met betrekking tot zijn studie. Er heeft geen gesprek plaatsgevonden over zijn re-integratie. Klager heeft een tbs-maatregel opgelegd gekregen. Hij heeft dus geen re-integratiedoelen om vast te stellen. Klager heeft destijds gevraagd of de arbeid nog verplicht was. Hij kreeg te horen dat dat niet zo was. Op de afdeling heeft klager gezegd dat hij een studie ging doen. Het was binnen de inrichting  bekend dat klager al een studie volgde. Klager heeft de medewerker bevraagd over de inhoud van het aftekendocument. Hem is verteld dat hij niet gedegradeerd zou worden. Daarom heeft hij het aftekendocument getekend. Het was reëler geweest als tegen klager zou zijn gezegd dat hij maar even moest wachten met het zetten van zijn handtekening. Twee dagen na het aftekenen is klager gedegradeerd. Klager vindt het kwalijk dat hij navraag heeft gedaan, maar steeds iets anders hoorde. Er wordt door de directeur gezegd dat het zijn verantwoordelijkheid is, maar het is niet reëel om dat van klager te vragen als de medewerkers het ook niet goed weten. Klager denkt dat de directeur alle gedetineerden wil laten werken omdat hij werk heeft liggen dat moet worden gedaan. Klagers mentor was niet bij het MDO aanwezig. Er is niet gezocht naar een oplossing. Klager kon na dit voorval niets meer goed doen en heeft zich niet veilig gevoeld op de afdeling.

3. De beoordeling

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden komt naar voren dat het uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.

Het belang van arbeid is ondanks het vervallen van de arbeidsverplichting nog steeds een belangrijk punt bij de beoordeling of een gedetineerde wordt gedegradeerd naar het basisprogramma of wordt geplaatst in het plusprogramma. Hoewel het de gedetineerde vrij staat om al dan niet deel te nemen aan de arbeid, kan dit daarom tot gevolg hebben dat hij of zij bij het niet deelnemen aan de arbeid wordt gedegradeerd. Een gedetineerde kan echter in het plusprogramma blijven als hij of zij geen arbeid verricht, maar op andere wijze blijkt dat de gedetineerde voldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Het is voorstelbaar dat wanneer een gedetineerde niet werkt, maar in het kader van zijn re-integratie een studie volgt, hij toch voldoet aan het gewenste gedrag als bedoeld in de Regeling. Dit dient dan door de gedetineerde te worden onderbouwd en de directeur dient dit vervolgens mee te nemen in de beslissing en een belangenafweging te maken (vgl. RSJ 29 augustus 2022, 21/24256/GA).

Klager meent dat hij verkeerd is geïnformeerd over de gevolgen van het aftekenen voor de arbeid. De mentor heeft volgens de informatie van de directeur tegen klager gezegd dat hij niet op voorhand zou kunnen degraderen wegens het aftekenen voor de arbeid, maar heeft ook duidelijk aangegeven dat er re-integratiedoelen dienen te worden gesteld. Hoewel de beroepscommissie de kennelijk ontstane verwarring bij klager ongelukkig acht, is zij van oordeel dat van deze mededeling niet kan worden gezegd dat deze moet leiden tot de conclusie dat klager er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij zonder enige gevolgen met betrekking tot zijn re-integratie kon aftekenen voor de arbeid. Daarbij is van belang dat klager voorafgaand aan dit gesprek al een gesprek had gehad met het afdelingshoofd over de gevolgen van het aftekenen voor de arbeid. In dat gesprek is aangegeven dat bij het aftekenen zonder dat sprake is van goede re-integratiedoelen, het gedrag wordt aangemerkt als ongewenst gedrag. Voldoende aannemelijk is geworden dat klager duidelijk gemaakt is dat als hij niet wilde werken, er wel sprake moest zijn van een passende vervangende activiteit om in het plusprogramma te kunnen verblijven.

De beroepscommissie volgt klager niet in zijn stelling dat er op het moment van de degradatiebeslissing al sprake was van een afdoende vervangende activiteit voor de arbeid omdat hij een studie volgde en daarmee op andere wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn re-integratie. Zij acht niet aannemelijk geworden dat klager destijds in zodanige mate bezig was met zijn studie dat die conclusie logischerwijs zou moeten volgen. De directeur heeft bovendien te kennen gegeven dat van een studie van klager binnen de inrichting niets bekend was. Wanneer klager een studie als vervangende activiteit wenst in te zetten voor de arbeid, is het in beginsel aan hem om dat aan de directeur kenbaar te maken en daarover in gesprek te gaan. Ook als het gaat om een in een eerdere inrichting gestarte zelfstudie.

De directeur heeft het niet deelnemen aan de arbeid gelet op het voorgaande kunnen aanmerken als ongewenst gedrag. De degradatiebeslissing geeft voldoende blijk van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende gemotiveerd. Gelet daarop en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag voor de door de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is op 10 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. E. Lucas en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven