Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27700/GA, 19 oktober 2022. beroep
Uitspraakdatum:19-10-2022Status: Niet in werking getreden

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer    22/27700/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    19 oktober 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur)

1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de beslissingen van 6 december 2021 en 21 januari 2022 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma.

De beklagrechter bij de PI Ter Apel heeft op 31 mei 2022 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €90,- (Ta 2021-000778 en 
Ta 2022-000054). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. M.A.M. Karsten in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
De directeur persisteert. Klager neemt onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn re-integratie in het land van herkomst, omdat hij daartoe ook in de onderhavige periode onvoldoende inspanningen heeft verricht. Klager zegt mee te werken, maar voert de benodigde acties niet uit. Het aanleveren van identiteitsdocumenten en de manieren waarop hij dat zou kunnen doen zijn meerdere keren met hem besproken. Klager heeft al maandenlang gelegenheid gehad om de Marokkaanse autoriteiten te benaderen. De directeur verwijst naar RSJ 30 maart 2022, 22/26635/SGA. Klager wil daarnaast geen toekomstplan opstellen, omdat hij dit niet nodig vindt. Hij onderneemt evenmin andere initiatieven op het gebied van zijn re-integratie, zoals (taal)onderwijs.

Klagers gedrag is terecht aangemerkt als ongewenst. Nog steeds is sprake van een ongewijzigde situatie, omdat hij geen initiatief neemt om te werken aan zijn terugkeer naar Marokko. De beslissingen om hem niet te promoveren naar het plusprogramma zijn daarom terecht.

Standpunt van klager
Klager laat gewenst gedrag zien en wil werken aan zijn re-integratie. Zijn familie heeft een brief aan de Marokkaanse autoriteiten gestuurd met een verzoek om identiteitspapieren of een laissez-passer en klager zelf heeft een brief gestuurd over zijn presentatie bij de ambassade. Volgens de Dienst Terugkeer & Vertrek is dit laatste echter nog niet aan de orde, omdat de einddatum van zijn detentie in 2029 ligt. Klager is niet in staat om de betreffende identiteitsdocumenten (binnen vier weken) te leveren. Dat komt mede doordat de Marokkaanse autoriteiten geen laissez-passers uitgeven. De omstandigheden waarin klager verkeert, lijken niet dezelfde als in de door de directeur genoemde uitspraak van de schorsingsvoorzitter. Verder is klager wel degelijk bereid om in het kader van zijn toekomstplan na te denken over zijn toekomst in Marokko. Het klopt evenmin dat hij geen gebruikmaakt van het taalonderwijs in de PI Ter Apel. Hij volgt een cursus Spaans en een cursus Engels. 

Telkens verlengt de directeur de plaatsing van klager in het basisprogramma, zonder dat daarbij wordt aangegeven welke concrete acties er nog meer van hem worden verwacht. Daarnaast worden van klager acties verwacht die hij niet kan uitvoeren, zoals het aanleveren van identiteitsdocumenten. Daar komt bij dat de eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking en de einddatum van zijn detentie nog ver weg liggen. Dit alles is in strijd met de niet-punitieve aard van het systeem van promoveren en degraderen. Het is ook niet de bedoeling dat gedetineerden gedurende hun gehele detentieperiode in het basisprogramma verblijven. De directeur heeft niet kunnen concluderen dat klager onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie.

Ook heeft de directeur zijn beslissingen niet gemotiveerd aan de hand van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). De belangenafweging die de directeur heeft gemaakt is hetzelfde sinds mei 2021. Bij deze belangenafweging is het door klager uitsluitend positief getoonde gedrag op het gebied van verblijf en leefbaarheid onvoldoende betrokken. Dat klager al sinds april 2021 in het basisprogramma verblijft, is erg belastend voor hem. Hij verblijft meer uur in zijn cel en kan geen gebruikmaken van de mogelijkheden en verantwoordelijkheden die het plusprogramma te bieden heeft.

De beklagrechter heeft tot nu toe acht klachten gegrond verklaard. Het is in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat de directeur er niet voor kiest om klager na een gegrondverklaring in het plusprogramma te plaatsen, terwijl dat bij medegedetineerden in vergelijkbare situaties wel wordt gedaan. Klager verzoekt een tegemoetkoming van €10,- voor elke dag dat hij onterecht in het basisprogramma verblijft.

3. De beoordeling
Achtergrond
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard onder verwijzing naar zijn uitspraak in de klacht met kenmerk Ta 2021-000377. Het hiertegen door de directeur ingestelde beroep heeft de beroepscommissie gegrond verklaard (RSJ 23 augustus 2022, 21/23340/GA). In deze uitspraak overwoog de beroepscommissie, kort gezegd, dat bij klager nog geen sprake was van concreet gedrag of inspanningen op het gebied van zijn re-integratie, op grond waarvan een promotiebeslissing in de rede zou kunnen liggen. De directeur kon in redelijkheid stellen dat geen sprake was van bestendig gewenst gedrag en dat klager onvoldoende meewerkte aan het uitvoeren van zijn toekomstplan/terugkeerplan. De beroepscommissie concludeerde dat sprake was van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en dat de beslissing tot het niet promoveren, gelet op het gedrag van klager, niet als onredelijk en onbillijk kon worden aangemerkt.

De beroepscommissie heeft in vergelijkbare zin geoordeeld ten aanzien van de periode voorafgaand aan de bestreden beslissing. Ook toen bleek niet dat klager de gevraagde inspanningen had geleverd (RSJ 23 augustus 2022, 21/24979/GA). 

Overwegingen van de beroepscommissie
Het beschikken over identiteitsdocumenten geldt als een van de basisvoorwaarden voor de (voorbereiding op de) terugkeer naar/de re-integratie in het land van herkomst of ander land van bestendig verblijf. Het regelen van identiteitsdocumenten is onderdeel van klagers D&R-plan.

Klager is op 1 december 2021 en 19 januari 2022 opnieuw besproken in het multidisciplinair overleg (MDO). Het MDO heeft de directeur geadviseerd om klager niet naar het plusprogramma te promoveren, omdat hij nog altijd geen initiatief neemt ten behoeve van het regelen van zijn identiteitsdocumenten. De rapportage van de casemanager op 17 januari 2022 is van vergelijkbare strekking. De directeur geeft verder aan dat klager niet meewerkt aan het opstellen van een toekomstplan en dat dit meer omvat dan zijn voornemen om na zijn detentie als schilder aan de slag te gaan. Ook volgde klager ten tijde van de bestreden beslissing geen (taal)onderwijs of werkte hij op andere wijze aan zijn re-integratie. 

Specifiek ten aanzien van de observatieperioden die ten grondslag liggen aan de beslissing van 6 december 2021 en de beslissing van 21 januari 2022 heeft klager geen standpunt ingenomen. De beroepscommissie is ook anderszins niet gebleken dat sprake is van bestendig gewenst gedrag aan klagers zijde dat laat zien dat hij zich inzette voor het opstellen en uitvoeren van zijn toekomstplan/terugkeerplan. 

De directeur heeft het genoemde ongewenste gedrag afgezet tegen het door klager getoonde (gewenste) structurele gedrag, op grond waarvan is geconcludeerd dat hij onvoldoende verantwoordelijk¬heid neemt voor zijn re-integratie. De beroepscommissie is van oordeel dat sprake is van deugdelijke en inzichtelijke belangenafwegingen en dat de beslissingen tot het niet promoveren, gelet op het gedrag van klager, niet als onredelijk of onbillijk kunnen worden aangemerkt. 

De door de raadsman genoemde bijzondere motiveringsplicht van de directeur op grond van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling geldt niet in klagers situatie. De directeur heeft hem voor de (minimale) duur van zes weken gelegenheid gegeven om het gevraagde gewenste gedrag te laten zien. Na deze periode is het gedrag van klager opnieuw beoordeeld. Ook de stelling dat gelijke gevallen niet gelijk worden behandeld volgt de beroepscommissie niet, omdat deze stelling onvoldoende is onderbouwd.

De beroepscommissie zal het beroep van de directeur gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.


Deze uitspraak is op 19 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. R.H. Koning, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven