Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23398/GA, 12 december 2022, beroep
Uitspraakdatum:12-12-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23398/GA

Betreft [klager]

Datum 12 december 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur)

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de beslissing van 14 mei 2021 om hem te degraderen naar het basisprogramma; en

b.  de beslissing van 25 juni 2021 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma.

De beklagrechter bij de PI Ter Apel heeft op 16 september 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €50,- (Ta 2021-323 en TA 2021-385). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. J. Vermaat in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur
Klager is gedegradeerd naar het basisprogramma, omdat hij niet meewerkt aan de terugkeer naar zijn land van herkomst. Omdat hij aangaf niet naar Irak te willen terugkeren, hebben zijn casemanager en de regievoerder van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) op 5 maart 2020 en 3 december 2020 gesprekken met klager gevoerd, waarbij afspraken zijn gemaakt en inspanningsverplichtingen zijn besproken. Op 24 maart 2021 werd bekend dat klager naar Irak kan worden uitgezet. Op 12 april 2021 hebben zijn casemanager en de regievoerder opnieuw met klager over zijn terugkeer gesproken. Met hem is overeengekomen dat hij gedurende één maand in de gelegenheid wordt gesteld om een identiteitsdocument aan te leveren. Daarbij zijn hem ook alternatieven aangedragen, zoals contact opnemen met familie, een advocaat, een notaris en/of de ambassade in Irak voor een geboorteakte en het aanschrijven van het Irakese consulaat ten behoeve van de afgifte van een laissez-passer.

Klager zegt dat hij meewerkt aan zijn vertrek, maar hij spant zich daarvoor onvoldoende in. Gedurende de hem geboden periode heeft hij zich niet daadwerkelijk ingezet om identiteitsdocumenten aan te leveren of op andere wijze verantwoordelijkheid gedragen voor zijn re-integratie. Zo heeft hij tussentijds geen hulp ingeroepen van zijn casemanager, mentor of andere (keten)partners. Pas op 13 mei 2021, tijdens het door de casemanager ingeplande gesprek, heeft klager verklaard niet te beschikken over identiteitsdocumenten, omdat zijn vriendin het document niet kan vinden. Op grond van dit ongewenste gedrag kon klager in het basisprogramma worden geplaatst. De bestreden beslissingen zijn voldoende gemotiveerd.

Standpunt van klager
Klager heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling

Regelgeving en beoordelingskader
Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) beslist de directeur over promotie en degradatie van gedetineerden. De directeur beoordeelt het gedrag van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 op basis van bijlage 2 van de Regeling (Stimuleren en Ontmoedigen (Vris)). Indien de gedetineerde die is gepromoveerd niet het gewenste gedrag laat zien, zoals beschreven in de categorie ‘re-integratie/ resocialisatie’ en de categorie ‘verblijf en leefbaarheid’ van bijlage 2, kan de directeur besluiten tot degradatie.  Dit gewenste gedrag kan de vreemdeling in een periode van minimaal zes weken laten zien om wederom in aanmerking te komen voor promotie.

Volgens bijlage 2 van de Regeling kan het gedrag van de gedetineerde vreemdeling in het kader van re-integratie/resocialisatie als ‘ongewenst’ worden aangemerkt als hij de benodigde screening/diagnostiek en intake niet doorloopt, als hij niet actief meewerkt aan het opstellen van het eigen terugkeerplan (met inbegrip van een plan van aanpak op de basisvoorwaarden) of als hij het terugkeerplan niet uitvoert.

De grondslag voor de beslissing tot degradatie of promotie vormt de mate waarin de gedetineerde verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie, wat concreet vorm krijgt in zijn motivatie en inzet en in zijn gedrag tijdens de detentieperiode. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient de directeur bij de beoordeling van het gedrag een belangenafweging te maken. Concreet betekent dit dat de directeur niet alleen de feiten en omstandigheden van het (incidentele) ongewenste gedrag, maar ook het structurele gedrag van de gedetineerde (waaronder alle onderdelen van goed of gewenst gedrag) dient mee te nemen in zijn afweging. Al bij de invoering van het systeem van promoveren en degraderen is benadrukt dat de gedetineerde dient aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken bestendig zijn. Doorstromen van basis- naar plus¬programma geschiedt op basis van de motivatie van de gedetineerde voor re-integratie en op basis van zijn gedrag (Stcrt. 2014, nr. 4617).

Sinds de aanpassing van de Regeling in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 2020, nr. 49131) geldt dat bij de weging van het gedrag van gedetineerden – in vergelijking met het vorige toetsingskader – meer waarde wordt toegekend aan de inspanningen die de gedetineerde verricht op het gebied van re-integratie/resocialisatie, zoals blijkt uit het detentie- en re-integratieplan (D&R-plan). Om te bepalen of de gedetineerde voor promotie/degradatie in aanmerking komt, wordt het gewenste en ongewenste gedrag in samenhang beoordeeld en de ontwikkeling daarvan in ogenschouw genomen. De beoogde persoonsgerichte aanpak in detentie betekent in dit verband dat rekening wordt gehouden met gedetineerden die wel gemotiveerd zijn om mee te werken, maar beperkt zijn in hun kunnen.

Overwegingen van de beroepscommissie
Klager is op 14 mei 2021 gedegradeerd naar het basisprogramma, omdat hij zijn identiteitsdocumenten tegen de met hem gemaakte afspraken in niet heeft geregeld. Op 25 juni 2021 is beslist om klager niet te promoveren naar het plusprogramma.

Uit het dossier volgt dat zijn mentor, casemanager en/of de regievoerder van de DT&V op verschillende momenten – in ieder geval medio januari 2021, op 12 april 2021, 7 mei 2021, 13 mei 2021 en 14 juni 2021 – gesprekken met klager hebben gevoerd. Daarbij zijn de nodige begeleiding en ondersteuning geboden en zijn concrete stappen aangedragen voor het in orde maken van zijn identiteitspapieren, eventueel ten behoeve van een vervangend reisdocument. Klager heeft hier echter niets mee gedaan, althans onvoldoende concreet gedrag of inspanningen laten zien die een verblijf in het plusprogramma rechtvaardigen. Er zijn te weinig aanwijzingen dat het klager (vanwege zijn analfabetisme) niet lukt om tegemoet te komen aan wat van hem gevraagd wordt.

Het voorgaande kan in redelijkheid worden aangemerkt als ongewenst gedrag, zoals bedoeld in bijlage 2 van de Regeling. Dit heeft de directeur afgezet tegen het door klager getoonde (gewenste) structurele gedrag. De directeur heeft geconcludeerd dat klager onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie in Irak, het land van herkomst. De beroepscommissie is van oordeel dat sprake is van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en dat de beslissing tot degradatie en de beslissing om klager niet te promoveren, gelet op het gedrag van klager, niet als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt.

De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is op 12 december 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. R.H. Koning, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven