Nummer 22/27907/GB
Betreft klager
Datum 30 september 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 juni 2022 beslist klager in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught te plaatsen.
Klagers raadsman, mr. S.C. van Klaveren, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 19 augustus 2022.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Namens klager is om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht, nu het in het belang van klager is dat medegedetineerde H. wordt gehoord teneinde zijn verklaring te toetsen. Klager acht de verklaring van H. onbetrouwbaar nu H. er belang bij had om te verklaren zoals hij heeft gedaan omdat hij overgeplaatst wilde worden.
De informatie die door verweerder naar voren wordt gebracht voldoet niet aan de ABC-criteria (actualiteit, betrouwbaarheid en concreetheid) zoals die geformuleerd zijn in de jurisprudentie van de beroepscommissie. Ten aanzien van de vraag of de informatie actueel en concreet is, wordt aan het oordeel van de beroepscommissie gerefereerd. Echter dient de vraag of de informatie ook betrouwbaar is negatief beantwoord te worden. Het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) is opgedeeld in twee delen te weten: tapgesprekken en een verklaring van medegedetineerde H. Indien één van de afgetapte telefoongesprekken ook maar op enige manier versluierd zou zijn bedoeld dan had het op de weg van verweerder gelegen om aan te tonen dat het niet daadwerkelijk over parfum zou kunnen gaan. Dergelijke uitspraken moeten gefalsificeerd of geverifieerd worden. Nu dat niet is gebeurd moet aangenomen worden dat dit normale gesprekken zijn geweest. Dat dit normale gesprekken over parfum zijn geweest wordt ondersteund door de nader toegezonden stukken (bij het aanhoudingsverzoek van 11 augustus 2022) waaruit blijkt dat wel degelijk parfum is besteld voor klager en dat hij in het bezit was van parfum toen hij arriveerde in de PI Vught.
Medegedetineerde H. die een belastende verklaring heeft afgelegd, wilde in de buurt van zijn huis geplaatst worden zodat deze gedetineerde een belang heeft bij het verklaren op de manier zoals hij verklaard heeft. Hij zou immers van de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) worden weggehaald als er problemen zouden zijn op de afdeling. Bovendien zijn de feiten waar deze medegedetineerde mee komt al lang en breed in de media gedeeld. Het lijkt er dan ook op dat deze medegedetineerde als gevolg van het delen van informatie met de PI, hoopte te worden overgeplaatst. Het ligt ook niet in de lijn der verwachting dat klager een medegedetineerde die hij een paar dagen kent, als vertrouweling in de arm neemt en hem dergelijke informatie vertelt en verzoeken bij hem neerlegt. Toen deze medegedetineerde net op de AIT kwam, was hij in de veronderstelling dat klager tot een rivaliserende groepering behoort. Dit maakt het onaannemelijk dat zij twee dagen daarna dikke maatjes zijn en er een dusdanige vertrouwensband is opgebouwd waarin dergelijk verzoeken worden gedaan. Uit de beslissing blijkt bovendien niet dat de betrouwbaarheid van deze verklaringen is getoetst, of minimaal op enige manier is geverifieerd.
Voorts maakt de beslissing inbreuk op de persoonlijke integriteit van klager ex artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het is een feit van algemene bekendheid dat eenzame opsluiting in een strafcel zeer ingrijpend is. Klager is door deze beslissing verder verwijderd van zijn gezin, hij kan zijn kinderen nu niet meer vastpakken of samenzijn in een ‘vader-kind-ruimte’ zoals in de PI Leeuwarden. Er is dan ook sprake van een inbreuk op klagers recht op family life ex artikel 8 van het EVRM.
Standpunt van verweerder
Klager wil medegedetineerde H. horen maar uit de stukken volgt niet dat het om medegedetineerde H. zou gaan. De door de medegedetineerde afgelegde verklaring is erg gedetailleerd en vindt deels bevestiging in de nagezonden stukken van 15 augustus 2022. Er is geen noodzaak om de medegedetineerde te horen.
Klager is verdachte in het onderzoek naar de afpersingen rondom (een fruithandel). Wegens voortgezet crimineel handelen, binnen zowel de huidige detentie als binnen de vorige detentie (juni 2019 - april 2020), is klager op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico geplaatst. In mei en juni 2021 zijn er nieuwe aanslagen gepleegd op woningen van medewerkers van (de fruithandel). Deze aanslagen zijn onderzocht in de onderzoeken (…). Gebleken is dat klager meerdere gedetineerden in de locatie De Schie te Rotterdam heeft benaderd om deze nieuwe aanslagen te laten plegen. In december 2021 heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen ten aanzien van uitlokking van deze aanslagen. Op 23 september 2021 is klager overgeplaatst naar de PI Leeuwarden en op de AIT geplaatst. Ondanks zijn verblijf op de AIT is klager kennelijk toch bezig geweest met voortgezet crimineel handelen in detentie met betrekking tot het plegen van aanslagen. Op 15 juni 2022 is klager, conform de adviezen, in de EBI geplaatst.
Aan de plaatsingsbeslissing ligt de c-grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) ten grondslag. Klager vormt een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. De strafbare feiten waarvan klager wordt verdacht, afpersing en het plegen van aanslagen, zijn zeer ernstig en hebben de rechtsorde ernstig geschokt. De zaak waarin klager verdachte is, heeft veel media-aandacht (gehad). Uit het GRIP-rapport van 2 juni 2022 volgt dat er een ernstig vermoeden bestaat van voortgezet crimineel handelen in detentie. Zo heeft het er alle schijn van dat klager versluierde gesprekken heeft gevoerd met onder andere medegedetineerden. Voorts betekent een ontvluchting van klager een ernstige bedreiging voor de veiligheid van personen en instituten, onder meer omdat er sterke aanwijzingen zijn dat klager nieuwe aanslagen zal plegen, zo volgt uit het GRIP-rapport. De inwoners in de omgeving van (…) vrezen nog altijd voor nieuwe (vergis)aanslagen. Ook is er vrees voor beïnvloeding van het strafproces. Medio mei 2022 heeft een medegedetineerde van klager een verklaring afgelegd bij de politie Oost-Nederland. Deze medegedetineerde heeft onder andere verklaard dat klager heeft aangegeven dat hij graag zou hebben dat iemand op de ramen van de rechtszaal zou schieten in de nacht voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling op 26 juni 2022. Klager had de verwachting geschorst te worden omdat volgens hem duidelijk zou zijn dat hij dan niets met de beschieting te maken zou hebben. Op 27 tot en met 30 juni 2022 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak (…) plaatsgevonden. De uitspraak zal in september volgen.
Het voorgaande wijst op een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen. Daarmee is aan de c-grond voldaan.
Er is onderzocht of plaatsing in een andere inrichting dan de EBI, waar de directeur gemachtigd is klager maatregelen op te leggen, mogelijk is. Naar het oordeel van verweerder kunnen de genoemde maatschappelijke risico's op dit moment onvoldoende worden beperkt in een andere (normaal beveiligde) inrichting. Alleen in de EBI kunnen klagers gedragingen, uitlatingen en contacten optimaal worden gemonitord. In een andere inrichting dan de EBI is het namelijk niet te voorkomen dat klager, al dan niet via medegedetineerden, ongecontroleerde contacten kan onderhouden met de buitenwereld. In elk ander regime - in een normaal beveiligde inrichting - wordt het risico op voortgezet crimineel handelen binnen detentie groter en kan klager communiceren met medegedetineerden (en dus, via hen, met de buitenwereld). De risico's die van klager uitgaan kunnen niet (voldoende) worden beperkt in een normaal beveiligde inrichting waarbij de directeur maatregelen kan opleggen. Dit is immers reeds gebleken toen klager op de AIT van de PI Leeuwarden verbleef.
Namens klager wordt aangevoerd dat het GRIP-rapport niet betrouwbaar is aangezien klager daadwerkelijk over parfum heeft gesproken met een andere gedetineerde. Hoewel de rapporterende rechercheur benadrukt dat aan de getapte gesprekken niet goed duiding kan worden gegeven, bestaat er een ernstig vermoeden dat het niet daadwerkelijk gaat over de invoer van parfum. Bij het terugluisteren van de gesprekken viel op dat er een zeer grote nadruk werd gelegd op het invoeren van parfum middels een buitenlijst. Hieruit kan worden afgeleid dat het om versluierde gesprekken zou kunnen gaan. Dit vermoeden wordt versterkt doordat het neefje van klager (…) de opdracht krijgt om uit te zoeken of twee andere gedetineerden samen kunnen luchten. Tijdens het onderzoek Panter zijn er tussen klager en [A.] veel versluierde gesprekken geweest. Het is dan ook aannemelijk dat dat in de getapte gesprekken wederom aan de orde is.
Ten aanzien van de belastende verklaring die de medegedetineerde aan de politie heeft afgelegd wordt het volgende opgemerkt. Uit het GRIP-rapport volgt dat uit de verklaringen van de medegedetineerde blijkt dat klager kennelijk bezig is met voortgezet crimineel handelen in detentie. Gedurende het onderzoek Panter is duidelijk geworden dat klager gebruikmaakt van contacten die hij in detentie opbouwt om op die manier opdrachten uit te zetten en medegedetineerden ‘hun soldaten’, die buiten lopen, aan te sturen en aanslagen te laten plegen terwijl klager gedetineerd zit. Justitie zou dan denken dat klager niet de opdrachtgever hiertoe is geweest. Deze modus operandi is in de onderzoeken (…) bevestigd door een aantal medeverdachten die hierover hebben verklaard. Uit de verklaring van de medegedetineerde uit de PI Leeuwarden valt op te maken dat klager kennelijk op korte termijn nieuwe aanslagen wil laten plegen. Uit het onderzoek is gebleken dat klager een manipulatief persoon is en gemakkelijk personen voor hem weet te winnen. Tevens is gebleken dat hij rancuneus is jegens personen die hem hierin tegenwerken. Hij laat adressen opzoeken van potentiële slachtoffers. Uit dit alles blijkt dat klager doorgaat met het laten plegen van aanslagen. Niet uit te sluiten is dat er bij nieuwe aanslagen weer slachtoffers vallen. Er is dan ook geen aanleiding om aan de inhoud van het GRIP-rapport te twijfelen. Tevens is het onaannemelijk dat de medegedetineerde een verklaring heeft afgelegd teneinde zelf overgeplaatst te worden.
3. De beoordeling
Namens klager is een verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep gedaan, aangezien klager medegedetineerde H. wil horen teneinde zijn verklaring te toetsen, nu hij hoofdzakelijk in de EBI zou zijn geplaatst als gevolg van de verklaring van H. De beroepscommissie heeft het verzoek ter zitting afgewezen. De beroepscommissie is van oordeel dat het dossier, nog afgezien van de verklaring van de medegedetineerde, voldoende informatie bevat om het beroep te kunnen beoordelen.
De EBI is aangewezen als huis van bewaring (HVB) en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.
Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of
c. een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.
In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.
Klager is sinds 8 januari 2021 gedetineerd. Hij verblijft sinds 15 juni 2022 in de EBI.
Uit de stukken komt naar voren dat klager al sinds zijn verblijf in de locatie De Schie wordt verdacht van aanhoudend voortgezet crimineel handelen in detentie. Klager blijkt een man te zijn die manipulatief is en eenvoudig personen om zich heen weet te winnen. Uit de verklaringen van medegedetineerden en uit onderzoek is gebleken dat klager buitengewoon goed in staat is om mensen om zich heen, onder wie met name medegedetineerden, naar zijn hand te zetten en aan te zetten tot criminele handelingen. Hij probeert medegedetineerden ertoe aan te zetten dat zij mensen van buiten benaderen om aanslagen voor hem te plegen. Zo heeft klager meerdere medegedetineerden in de locatie De Schie benaderd om nieuwe aanslagen voor hem te plegen. Wegens klagers aanhoudende manipulatieve en ondermijnende gedrag alsmede het niet houden aan de maatregelen die aan hem zijn opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen), is klager op 23 september 2021 overgeplaatst van locatie De Schie naar de AIT van de PI Leeuwarden. Het ernstige vermoeden bestaat dat klager zich ook op de AIT heeft beziggehouden met voortgezet crimineel handelen in detentie, door onder andere telefoongesprekken in versluierd taalgebruik te voeren. Zelfs in de EBI blijft klager zich zowel mondeling als schriftelijk dreigend en intimiderend uitlaten over meerdere personen, die hem in zijn ogen tekort hebben gedaan, waaronder de directeur van de PI Rotterdam, zo blijkt onder andere uit een schriftelijk verslag van 21 juli 2022. In de EBI heeft klager aangegeven dat voordat hij in de EBI werd geplaatst, hij bij zijn contact buiten heeft aangegeven dat er geen incidenten meer moesten plaatsvinden, om zo te voorkomen dat hij in de EBI zou worden geplaatst. Maar nu klager eenmaal in de EBI zit heeft hij aangegeven dat hij er juist voordeel bij heeft als er veel aanslagen worden gepleegd. Klager zegt dat hij dan ook hoopt dat hij zo snel mogelijk weer verder kan gaan met het plegen van nieuwe aanslagen, zo blijkt uit een schriftelijk stuk van 20 juli 2022. Nu klager zeer volhardend lijkt te zijn ten aanzien van het (laten) plegen van aanslagen en gelet op de omstandigheid dat zowel zijn eerdere verblijf in een regulier regime - terwijl aan hem een aantal GVM-maatregelen waren opgelegd - alsmede zijn verblijf op de AIT, hem er niet van hebben kunnen weerhouden om toch door te gaan met dreigende uitlatingen en het benaderen van medegedetineerden waardoor er meer dan voldoende aanwijzingen zijn voor voortgezet crimineel handelen, volstaat op dit moment geen ander regime dan de EBI.
Ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de beroepscommissie dat op grond van het tweede lid van artikel 8 van het EVRM (recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven) inmenging is toegestaan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Dat is hier het geval.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt, gelet op de aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen. De bestreden beslissing kan daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 30 september 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door de secretaris.
voorzitter