Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1705/TB, 29 april 2008, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1705/TB

betreft: [klager] datum: 29 april 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 29 juni 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de behandeling van het beroep op verzoek van de Minister aangehouden in afwachting van nadere advisering.
De beroepscommissie heeft na ontvangst van de nadere informatie de Staatssecretaris van Justitie (hierna de Staatssecretaris) in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. P.J.A. van de Laar om het
beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen (hierna: Pompestichting).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 23 mei 1995 ontslagen van alle rechtsvervolging en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 30 januari 1996 aangevangen. Op 26 mei 1997 is klager geplaatst
in
de GGzE te Eindhoven. Deze inrichting heeft klager op 11 april 2005 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 24 juni 2005 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager
in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De Minister heeft op 30 november 2005 beslist klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen, welke plaatsing op 15 februari 2006 is gerealiseerd. Het daartegen ingediende beroep is bij uitspraak 05/3169/TB van 29 mei 2006 van de
beroepscommissie gegrond verklaard omdat de Minister heeft verzuimd de in beroep relevante stukken toe te sturen. Daarbij is de beslissing van 30 november 2005 vernietigd en de Minister opgedragen binnen een maand na ontvangst van die uitspraak een
nieuwe beslissing te nemen. Na ontvangst van de door de Minister gevraagde informatie van de GGzE van 6 april 2006 en rapportage van de Pompestichting van 27 juni 2006 heeft de Minister op 29 juni 2006 klager doen horen en vervolgens die dag besloten
tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting. Tegen laatstgenoemde beslissing is het huidige beroep gericht, dat op verzoek van de Minister in afwachting van nadere informatie is aangehouden.
Bij brief van 15 februari 2007 heeft de Minister desgevraagd aangegeven dat begin december 2006 een nader LAP-advies is ontvangen en dat klager op advies van de LAP zal worden onderzocht door een andere kliniek op de mogelijkheden voor behandeling. Bij
brief van 23 augustus 2007 heeft de Minister de beroepscommissie desgevraagd aangegeven dat een verzoek aan het Pieter Baan Centrum (PBC) tot het afnemen van een second opinion is ingetrokken en dat klager binnenkort zal worden opgenomen in een andere
tbs-kliniek, die een second opinion zal verrichten. Vervolgens heeft de Minister bij brief van 19 december 2007 desgevraagd gemeld dat klager voor observatie in de GGzE is geplaatst. Tenslotte heeft de Staatssecretaris bij brief van 7 maart 2008
meegedeeld dat naar aanleiding van observatie van klager in de GGzE is besloten de longstaystatus van klager per ommegaande op te heffen en hem definitief in de GGzE te plaatsen.

3. De beoordeling
Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Op grond van de stukken staat vast dat de Minister op 29 juni 2006 opnieuw heeft beslist tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting, nadat de GGzE en de Pompestichting de Minister desgevraagd hadden geïnformeerd. Bij
brief
van 6 april 2006 heeft de GGzE aangegeven dat klager sinds de aangekondigde longstayplaatsing meer open staat voor behandeling en medicatiegebruik en dat een second opinion zou moeten plaatsvinden.
Bij brief van 27 juni 2006 heeft de Pompestichting klagers longstayindicatie bevestigd, maar tevens geadviseerd tot een second opinion.
Hangende het beroep heeft de Minister verzocht om aanhouding daarvan ten behoeve van nadere advisering door de LAP. Na ontvangst van dat advies, strekkende tot een second opinion van een andere tbs-inrichting, heeft de Minister uiteindelijk de GGzE
verzocht om een second opinion na intrekking van een aanvankelijk aan het PBC gericht verzoek om een second opinion.
Kennelijk op grond van het nadere LAP-advies, dat zich niet in het dossier bevindt, en de vervolgens door de GGzE op 4 maart 2008 verstrekte informatie over klagers deelname aan behandeling en zijn visie op resocialisatie, is de longstaystatus van
klager op 7 maart 2008 opgeheven en heeft de Staatssecretaris beslist dat klager definitief geplaatst wordt in de GGzE te Eindhoven.

Reeds om die reden moet de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk worden geacht en moet het beroep van klager materieel gegrond worden verklaard. Nu niet is gebleken van een schriftelijke
beslissing waarbij de beslissing van 29 juni 2006 formeel is ingetrokken, dient die beslissing te worden vernietigd.

Klager heeft ten gevolge van de inmiddels onjuist bevonden beslissing een aanzienlijke behandelachterstand opgelopen. Voor een zodanig niet meer ongedaan te maken rechtsgevolg dient klager een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie stelt
deze vast op € 600,= voor elke maand dat klager als gevolg van de vernietigde beslissing van 29 juni 2006 ten onrechte in een longstayvoorziening heeft verbleven.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= voor elke maand dat klager als gevolg van de vernietigde beslissing van 29 juni 2006 ten onrechte in een longstayvoorziening heeft verbleven.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 29 april 2008

secretaris voorzitter

Naar boven