Nummer 22/27053/GA
Betreft [Klager]
Datum 27 september 2022
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 21 april 2022 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.
Klagers raadsvrouw, mr. F.H.J. de Graaf, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en een juridisch medewerker bij de PI Vught gehoord op de zitting van 9 september 2022 in de PI Vught. Het lid van de beroepscommissie dr. J.G. Vinke was niet ter zitting aanwezig, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het verhandelde ter zitting. Partijen hebben aangegeven geen bezwaar hiertegen te hebben.
Als toehoorders waren aanwezig [...], lid van de Afdeling rechtspraak van de RSJ, [...], secretaris bij de RSJ, en een juridisch medewerker bij de PI Vught.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het gaat inmiddels beter met klager, maar de aan hem toegediende medicatie is niet de doorslaggevende factor geweest bij de verandering in klagers gedrag. De overige genomen maatregelen hebben klager een andere mindset gegeven, zodat de escalatiemomenten zo goed als naar nul zijn gedaald. Klager heeft aangegeven dat als hij medicatie moet innemen, hij dit vrijwillig zal doen. De dwang is in dezen dan ook niet noodzakelijk. In het behandelplan is weinig aandacht besteed aan klagers voorkeuren en aan welke minder bezwarende middelen (hadden) kunnen worden toegepast. Dientengevolge is sprake van een formeel gebrek. Daarnaast is niet voldaan aan het vereiste zoals neergelegd in artikel 22e, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm). In dat kader is ook sprake van een formeel gebrek.
Klager verwijst voor het overige naar de namens hem eerder ingediende bezwaren tegen de voorgenomen beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling.
Standpunt van de directeur
Ten aanzien van het vereiste zoals neergelegd in artikel 22e, eerste lid, van de Pm geldt dat de Commissie van Toezicht klager op 21 april 2021 heeft bezocht en dat niet eerder is gestart met de a-dwangbehandeling dan nadat de schorsingsvoorzitter van de RSJ uitspraak had gedaan. Ten aanzien van het behandelplan geldt dat dit weliswaar summier mag zijn, maar alles is tegelijkertijd aan bod gekomen. Daarin wordt ook geen formeel gebrek gezien. De medicatie heeft een grote bijdrage geleverd aan de verandering in klagers gedrag. Plaatsing in afzondering en/of in een individueel programma, welke minder bezwarende middelen onder meer zijn aangewend om het gevaar af te wenden maar die daartoe niet afdoende bleken te zijn, zijn op de langere termijn overigens nooit goed voor iemand.
De directeur verwijst voor het overige naar diens verweer – inclusief bijlagen – op het namens klager ingediende schorsingsverzoek tegen de definitieve beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling.
3. De beoordeling
Formaliteiten
Namens klager is – kort gezegd – aangevoerd dat aan de bestreden beslissing formele gebreken kleven, namelijk dat niet aan het vereiste zoals neergelegd in artikel 22e, eerste lid, van de Pm is voldaan, dat niet vaststaat of bij de beoordeling door de onafhankelijk psychiater is voldaan aan de vereiste zorgvuldigheid en dat in het behandelplan weinig aandacht is besteed aan klagers voorkeuren ten aanzien van de a-dwangbehandeling en aan welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gestelde gevaar af te wenden. De beroepscommissie overweegt daarover als volgt.
Op grond van artikel 22e, eerste lid, van de Pm stelt de directeur de voorzitter van de Commissie van Toezicht, de advocaat van de gedetineerde, de curator en de mentor in kennis van een voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling uiterlijk drie dagen voor het nemen van die beslissing. Zij worden in de gelegenheid gesteld bezwaren tegen de beslissing kenbaar te maken. In onderhavig geval is de voorgenomen beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling aan klager op 15 april 2022 uitgereikt. De raadsvrouw is op 19 april 2022 hiervan op de hoogte gesteld en heeft op 20 april 2022 diens bezwaren kenbaar gemaakt. Op 21 april 2022 is de definitieve beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling genomen. De raadsvrouw heeft daarmee binnen een termijn van drie dagen en vóór het nemen van de definitieve beslissing diens bezwaren kenbaar gemaakt. Er is daardoor geen sprake van strijdigheid met de Pm. De verwijzing van de raadsvrouw naar RSJ 25 februari 2016, 15/3782/GA, treft in dat kader geen doel, nu in laatstgenoemde zaak sprake was van een situatie waarin de voorgenomen beslissing en de definitieve beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling op dezelfde datum waren genomen, zodat de advocaat in zijn geheel geen bezwaren kenbaar had kunnen maken.
Op grond van artikel 46e, tweede lid, van de Pbw dient ten behoeve van een beslissing inzake dwangbehandeling zowel een verklaring te worden overgelegd van de behandelend psychiater als van een niet bij de behandeling betrokken psychiater die betrokkene kort tevoren heeft onderzocht. De beroepscommissie ziet op grond van de stukken geen reden om eraan te twijfelen dat de onafhankelijk psychiater voldoende zorgvuldigheid heeft betracht in diens verklaring. Er is dan ook geen sprake van strijdigheid met de Pm. De verwijzing van de raadsvrouw naar RSJ 22 december 2014, 14/3416/GA, treft in dat kader ook geen doel.
Op grond van artikel 22e, vijfde lid, aanhef en onder b en d, van de Pm zendt de directeur met de melding inzake de definitieve beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling een afschrift van de beslissing mee waarin wordt vermeld welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden en de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling. Zowel in de voorgenomen beslissing als in de definitieve beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling zijn beide aspecten behandeld. Er is dan ook geen sprake van strijdigheid met de Pm.
Inhoudelijk
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Daarnaast heeft de directeur klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.
Klager heeft een uitgebreid justitieel verleden, voornamelijk bestaande uit geweldsdelicten. Hoewel er geen diagnostiek heeft plaatsgevonden – daar klager hieraan weigerde mee te werken –, is klager eerder in het kader van een inbewaringstelling opgenomen geweest bij Dimence en heeft hij in 2020 in een PPC verbleven. Er werd toen gedacht aan een licht verstandelijke beperking, alcoholproblematiek en persoonlijkheidsproblematiek. Tevens bestond het vermoeden dat er sprake is van een autismespectrumstoornis. Sinds klagers verblijf in het PPC van de PI Vught per 3 januari 2022 is er sprake van een toenemend aantal incidenten, bestaande uit fysieke en verbale agressie. Klager heeft daarnaast de indruk dat mensen over hem praten en hem uitlachen en dat het personeel informatie over hem zou doorspelen naar medegedetineerden. De behandelend psychiater en de onafhankelijk psychiater geven in dat kader aan dat klager bekend is met een licht verstandelijke beperking, persoonlijkheidsproblematiek en vermoedelijk autismespectrumproblematiek, met daarbij randpsychotische overschrijdingen. De op 17 maart 2022 voorgeschreven medicatie weigerde klager in te nemen. Vanwege toenemende uitingen van agressie is op 1 april 2022 een
b-dwangbehandeling gestart. Hoewel de b-dwangbehandeling een goed effect had, weigert klager nog steeds om vrijwillig medicatie in te nemen. Er is bij klager geen ziektebesef of –inzicht.
De gedragsproblemen die in relatie staan tot klagers stoornis brengen volgens de behandelend psychiater het gevaar dat klager maatschappelijk ten gronde gaat en het gevaar voor agressie jegens derden met zich mee. De onafhankelijk psychiater heeft te kennen gegeven dat zonder het toepassen van een a-dwangbehandeling er enerzijds een toename zal zijn van de randpsychotische uitingen – inhoudende het paranoïde inkleuren van de motivatie tot het handelen van derden jegens hem – en er anderzijds een verdere verslechtering van het beeld zal zijn. Minder bezwarende middelen, waaronder cognitief gedragsmatige interventies, zijn niet succesvol gebleken. Daarbij geldt dat een langdurig verblijf in een individueel programma of in afzondering geen adequate alternatieven betreffen, nog los van de omstandigheid dat deze volgens de behandelend psychiater en de onafhankelijk psychiater tot dusverre niet tot een gewenst effect hebben geleid. Uit de inlichtingen namens de directeur ter zitting is gebleken dat de dwangmedicatie bij klager gewenst effect heeft (in die zin dat deze bijdraagt aan het in ernst doen verminderen van de symptomen). Niet is gebleken dat klager – anders dan hij stelt – vrijwillig medicatie wil innemen. De dwangbehandeling is overigens verlengd.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 27 september 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. dr. P. Jacobs en dr. J.G. Vinke, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter