Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29319/SJA, 14 september 2022, schorsing
Uitspraakdatum:14-09-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/29319/SJA
    
            
Betreft    [verzoekster]
Datum    14 september 2022


Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoekster], geboren op [geboortedatum] (hierna: verzoekster)

1. De procedure
De directeur van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hunnerberg te Nijmegen (hierna: de directeur) heeft verzoekster op 24 augustus 2022 intern overgeplaatst.

Verzoeksters raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, vraagt namens verzoekster om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (H-2022-109).

2. De beoordeling
De wet
Op grond van artikel 17 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) bepaalt de directeur waar in de inrichting de jeugdige wordt geplaatst. 

Op grond van artikel 65, eerste lid en onder n, van de Bjj, kan een jeugdige bij de beklagcommissie beklag doen over een haar betreffende door de directeur genomen beslissing over: enige andere beslissing die een beperking inhoudt van een recht dat de jeugdige bij of krachtens de Bjj toekomt.

Onder artikel 77 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen wordt het recht van de jeugdige op een passende behandeling erkend. Onder passende behandeling wordt verstaan zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en gericht op de jeugdige wordt verleend en die afgestemd is op de reële behoefte van de jeugdige.

Het schorsingsverzoek
Verzoekster vraagt om schorsing van de beslissing om haar voor zes weken intern over te plaatsen naar afdeling B, een afdeling in de RJJI De Hunnerberg die vooral als kortverblijfafdeling voor meisjes wordt gebruikt. Verzoeksters raadsman stelt dat haar behandeling in het kader van de haar opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) stagneert, zolang zij niet verblijft op afdeling C, de langverblijfafdeling voor meisjes.

Het oordeel van de schorsingsvoorzitter
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. 

Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

De directeur legt uit dat verzoekster intern is overgeplaatst naar afdeling B, vanwege haar ‘dominante rol’ bij de ontstane negatieve groepsdynamiek op afdeling C. Pogingen om deze situatie te keren op de eigen leefgroep zijn niet gelukt. De directeur zag toen geen andere optie dan om verzoekster naar de enige andere meisjesafdeling over te plaatsen. Volgens de directeur is dit voor haar behandeling nu het beste. Het verblijf op de kortverblijfafdeling duurt vooralsnog zes weken (tot 5 oktober 2022).

De voorzitter vindt de beslissing van de directeur niet op voorhand onredelijk of onbillijk. Hierbij weegt in het bijzonder mee dat verzoekster, ondanks de interne overplaatsing, nog steeds haar eigen gedragsdeskundige, mentor en afdelingshoofd van afdeling C heeft, waardoor haar behandeling doorgaat. Dat de behandeling stagneert, zoals de raadsman stelt, is niet gebleken. Daarom kan, voorlopig oordelend, niet worden gezegd dat het recht van verzoekster op een passende behandeling is geschonden.

De voorzitter zal het verzoek afwijzen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.


Deze uitspraak is op 14 september 2022 gegeven door mr. M. Iedema, voorzitter, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven