Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23577/GA, 10 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:10-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23577/GA

 

Betreft [klager]

Datum 10 oktober 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege een aan klager gerichte brief met spice (drugs), ingaande op 18 mei 2021;

b.  de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard heeft op 29 september 2021 het beklag ongegrond verklaard (ZB-2021-282). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Heerhugowaard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er is inderdaad een poststuk aan klager verzonden, kennelijk spice bevattend. Van enige wetenschap of betrokkenheid bij de verzending en ontvangst van de spice is niet gebleken. De directeur stelt dat aan klager een verwijt kan worden gemaakt, omdat de drug op zijn cel had gelegen als men de drug niet had onderschept. Dit heeft helemaal niets van doen met enig aan klager te maken verwijt. Ook dat de brief aan klager geadresseerd was en persoon specifieke informatie bevatte, zegt niets over enige betrokkenheid van klager. Deze informatie is wel degelijk bij de inrichting op te vragen of kan door derden verstrekt worden. Klager weet niet hoe een onbekende derde aan zijn gegevens is gekomen, maar op basis van het volkomen onduidelijke feitencomplex kon hij geen disciplinaire straf opgelegd krijgen.

De redenering van de beklagrechter dat klager het risico neemt in aanraking te komen met verboden middelen door zich in te laten met mensen die zich met dergelijke zaken bezighouden, slaagt niet. Enige betrokkenheid/relatie/verbinding met de verzender staat niet vast en het is volkomen onredelijk om daar op deze wijze van uit te gaan.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft het standpunt in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling

Beklag a.

Op grond van artikel 51, eerste lid, in combinatie met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), kan de directeur een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, indien een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd vanwege een onderschept poststuk met daarin papier gedrenkt in spice (drugs). Anders dan de beklagrechter heeft overwogen, is het naar het oordeel van de beroepscommissie niet zo dat klager, door zich met bepaalde mensen in te laten, per definitie het risico neemt om in aanraking te komen met verboden middelen. De beroepscommissie acht het op grond van de stukken echter wel voldoende aannemelijk geworden dat klager een verwijt kan worden gemaakt van het poststuk met spice. Het poststuk was aan hem gericht en bevatte zijn naam en celnummer. De directeur heeft aangegeven dat deze gegevens niet voor iedereen kenbaar zijn. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen dat klager daarom strafwaardige betrokkenheid had bij het poststuk. De beroepscommissie acht het hoogst onaannemelijk dat een persoon geheel buiten medeweten van klager een dergelijk poststuk aan hem zou doen toekomen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur tot oplegging van de disciplinaire straf niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden.

Beklag b.

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re integratiedoelen te verwezenlijken bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.

Artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling bepaalt dat er altijd een besluit tot degradatie volgt, indien een gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag, zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 van de Regeling, laat zien. Volgens de nota van toelichting gaat het hier om gedragingen die als dermate ingrijpend voor de orde en veiligheid binnen een inrichting kunnen worden aangemerkt dat deze op zichzelf beschouwd een degradatie of het uitblijven van een promotie rechtvaardigen zonder daarbij rekening te houden met het structurele gedrag in detentie. Indien een gedetineerde één van deze gedragingen laat zien, is volgens de nota van toelichting een afweging van deze gedraging ten opzichte van het algehele gedrag niet meer noodzakelijk. Een belangenafweging hoeft dus niet te worden gemaakt.

Volgens de bijlagen is het in de inrichting brengen van, het handelen in of het in bezit hebben van verboden goederen ontoelaatbaar gedrag dat leidt tot directe degradatie. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur het poststuk met spice heeft kunnen aanmerken als het in de inrichting brengen van verboden goederen en daarmee als ontoelaatbaar gedrag.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur tot degradatie naar het basisprogramma niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

 

Deze uitspraak is op 10 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. A.M.G. Smit, leden, door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven