Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27737/GB, 29 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:29-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/27737/GB
    
            
Betreft    [klager]
Datum    29 augustus 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan om vanuit de terroristenafdeling (TA) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught op een reguliere afdeling van een gevangenis te worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 3 juni 2022 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. T.M.D. Buruma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie is van oordeel dat de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager verblijft op dit moment in de TA van de PI Vught. Hij wil op een reguliere afdeling in een gevangenis worden geplaatst, omdat een plaatsing in de TA niet geïndiceerd zou zijn. Ook zou de voortdurende plaatsing in de TA niet noodzakelijk en proportioneel zijn.

Op grond van artikel 20a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) worden in een TA gedetineerden geplaatst die:
a.    verdacht worden van een terroristisch misdrijf;
b.    al dan niet onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf; of
c.    voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering verkondigen of verspreiden, daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting;
tenzij uit informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) of het Openbaar Ministerie (OM) voortvloeit dat plaatsing in een TA niet is geïndiceerd.

Klager is in eerste aanleg veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf. Deze zaak is evenwel nog niet onherroepelijk, nu hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis. 

Uit de informatie van het OM blijkt dat klager heeft meegevochten als lid van […]. Daarmee heeft hij bijgedragen aan het oogmerk van de organisatie. […] heeft zich op grote schaal schuldig gemaakt aan het plegen van ernstige terroristische misdrijven. Daarnaast heeft klager een oorlogsmisdrijf gepleegd door met anderen overleden tegenstanders te bespugen, tegen hen te schoppen, de voet op hen te plaatsen, hen uit te schelden en strijdliederen boven hen te zingen. Het OM overweegt dat, gelet op de aard van de feiten waarvoor klager door de rechtbank is veroordeeld, plaatsing in de TA geïndiceerd is zoals bedoeld in artikel 20a van de Regeling. Gezien de veroordeling zijn er risico’s van verspreiding van gedachtengoed en rekrutering, ook al zou dit gericht zijn op activiteiten buiten Nederland. Het OM adviseert dan ook uitdrukkelijk negatief ten aanzien van klagers verzoek. De beroepscommissie acht het advies van het OM voldoende inzichtelijk. 

Nu sprake is van een veroordeling wegens een terroristisch misdrijf, en geen sprake is van informatie van het GRIP of het OM waaruit voortvloeit dat plaatsing in een TA niet is geïndiceerd, voldoet klager naar het oordeel van de beroepscommissie aan artikel 20a van de Regeling.

Dat volgens zijn raadsvrouw inmiddels sprake is van een verruiming van de jurisdictie voor terroristische misdrijven en een verbreding in de praktijk van de delictsomschrijvingen, waarbij moet worden geconcludeerd dat een enkele verdenking of veroordeling voor een terroristisch misdrijf niet (meer) automatisch kan worden geacht te voldoen aan het oogmerk van de TA en in het geval van klager geen sprake is van radicalisering of wervingsactiviteiten, doet hieraan naar het oordeel van de beroepscommissie niet af. Hiertoe overweegt de beroepscommissie in de eerste plaats dat zij dient te toetsen aan de huidige wet- en regelgeving. Op grond daarvan dient klager in een TA te worden geplaatst. Eventuele beoogde wijzigingen kunnen niet leiden tot een ander oordeel. Daarbij volgt uit artikel 14, eerste en tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) dat bijzondere opvang onder meer verband kan houden met het delict waarvoor een gedetineerde is gedetineerd. Van strijd met artikel 2 van de Pbw en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is de beroepscommissie dan ook niet gebleken. 

Dat de vrijhedencommissie wel positief heeft geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek, doet aan het voorgaande niet af, nu de Regeling voorschrijft dat enkel informatie van het GRIP of het OM aanleiding kan geven om af te wijken van het uitgangspunt in artikel 20a van de Regeling. Dat klager kennelijk binnen de TA geen blijk geeft van radicalisering of rekrutering maakt het oordeel dan ook niet anders.  

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 29 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven