Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23160/GA, 23 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:23-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer    21/23160/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    23 augustus 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing hem op 17 mei 2021 te degraderen naar het basisprogramma.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft op 2 september 2021 het beklag ongegrond verklaard (Ta 2021-000315). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M.A.M. Karsten, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Ter Apel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is geplaatst in het basisprogramma, omdat hij niet binnen een periode van vier weken documenten heeft aangeleverd die nodig zijn voor de voorbereiding op zijn vertrek uit Nederland. Er is onvoldoende gemotiveerd waarom de bij deze beslissing te nemen belangenafweging in zijn nadeel dient uit te vallen. De directeur onderbouwt onvoldoende concreet welke acties klager nog meer moet ondernemen om plaatsing in het plusprogramma te bewerkstelligen en heeft niet tot de conclusie kunnen komen dat klager onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie in het land van herkomst.

Klager is niet in staat om de betreffende identiteitsdocumenten aan te leveren, mede omdat de Marokkaanse autoriteiten geen laissez-passers uitgeven en klager van hen afhankelijk is voor het verkrijgen van de benodigde documenten (zie ook Raad van State 2 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:698). Zijn mentor bevestigt dat hij tijdens zijn detentieperiode uitsluitend gewenst gedrag laat zien en dat hij een brief naar de ambassade heeft gestuurd. Verder biedt klagers ruime strafrestant geen aanleiding om deze eis al in de huidige detentiefase te stellen. Op deze manier bestaat de reële kans dat hij zijn gehele detentie in het basisprogramma moet blijven. Dit vindt bevestiging in het feit dat zijn degradatie al zes keer is verlengd om dezelfde reden. De tegen iedere verlengingsbeslissing ingediende klachten heeft de beklagrechter tot nu toe gegrond verklaard. Anders dan bij medegedetineerden, blijft de directeur de plaatsing in het basisprogramma telkens verlengen. Klager wil wel, maar kan niet meewerken aan zijn vertrek uit Nederland.

Klager verzoekt een tegemoetkoming voor de onterechte plaatsing in het basisprogramma en een vergoeding voor de in deze procedure gemaakte proceskosten.


Standpunt van de directeur
Klager is terecht in het basisprogramma geplaatst. Vanaf 15 april 2019 heeft hij niet willen meewerken aan zijn terugkeer naar het land van herkomst, omdat hij vanwege zijn banden met Nederland hier wil blijven. Dit gedrag is als ongewenst aangemerkt en op grond daarvan is hij op 2 april 2021 voor het eerst gedegradeerd naar het basisprogramma. Dat heeft klager doen besluiten zich meewerkend op te stellen. Met hem is afgesproken dat hij ten behoeve van zijn vertrek verschillende acties moet ondernemen, waaronder het aanleveren van een geldig identiteitsbewijs of paspoort. Op 14 april 2021 en 13 mei 2021 is dit nogmaals met hem besproken. Aangezien klager aangaf geen documenten te hebben, zijn hem andere opties aangedragen, zoals contact opnemen met zijn familie, een notaris, de ambassade of het Marokkaanse consulaat. Ook is hij aangemeld voor het maken van een toekomst- of terugkeerplan.

Klager zegt bereid te zijn om mee te werken en actie te ondernemen, maar zet dit niet om in daden. Hij heeft geen enkel initiatief tot uiting gebracht dat laat zien dat hij verantwoordelijk¬heid neemt voor zijn re-integratie. Ook ter zitting van de beklagrechter op 21 juni 2021 heeft klager te kennen gegeven dat hij niet naar Marokko wil, omdat hij in Nederland is opgegroeid en de Marokkaanse taal niet machtig is. De in het beroepschrift genoemde brief aan de ambassade valt buiten de beklagperiode. 

3. De beoordeling
Regelgeving en beoordelingskader
Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) beslist de directeur over promotie en degradatie van gedetineerden. De directeur beoordeelt het gedrag van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 op basis van bijlage 2 van de Regeling (Stimuleren en Ontmoedigen (Vris)). Indien de gedetineerde die is gepromoveerd niet het gewenste gedrag laat zien, zoals beschreven in de categorie ‘re-integratie/ resocialisatie’ en de categorie ‘verblijf en leefbaarheid’ van bijlage 2, kan de directeur besluiten tot degradatie. Dit gewenste gedrag kan de vreemdeling in een periode van minimaal zes weken laten zien om wederom in aanmerking te komen voor promotie.

Volgens bijlage 2 van de Regeling kan klagers gedrag in het kader van re-integratie/resocialisatie als ‘ongewenst’ worden aangemerkt als hij de benodigde screening/diagnostiek en intake niet doorloopt, als hij niet actief meewerkt aan het opstellen van het eigen terugkeerplan (met inbegrip van een plan van aanpak op de basisvoorwaarden) of als hij het terugkeerplan niet uitvoert.

De grondslag voor de beslissing tot degradatie of promotie vormt de mate waarin de gedetineerde verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie, wat concreet vorm krijgt in zijn motivatie en inzet en in zijn gedrag tijdens de detentieperiode. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient de directeur bij de beoordeling van het gedrag een belangenafweging te maken. Dit betekent dat de directeur niet alleen de feiten en omstandigheden van het (incidentele) ongewenste gedrag, maar ook het structurele gedrag van de gedetineerde (waaronder alle onderdelen van goed of gewenst gedrag) dient mee te nemen in zijn afweging. Al bij de invoering van het systeem van promoveren en degraderen is benadrukt dat de gedetineerde dient aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken bestendig zijn. Doorstromen van basis- naar plus¬programma geschiedt op basis van de motivatie van de gedetineerde voor re-integratie en op basis van zijn gedrag (Stcrt. 2014, nr. 4617). 

Sinds de aanpassing van de Regeling in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 2020, nr. 49131) geldt dat bij de weging van het gedrag van gedetineerden – in vergelijking met het vorige toetsingskader – meer waarde wordt toegekend aan de inspanningen die de gedetineerde verricht op het gebied van re-integratie/resocialisatie, zoals blijkt uit het detentie- en re-integratieplan (D&R-plan). Om te bepalen of de gedetineerde voor promotie/degradatie in aanmerking komt, wordt het gewenste en ongewenste gedrag in samenhang beoordeeld en de ontwikkeling daarvan in ogenschouw genomen. De beoogde persoonsgerichte aanpak in detentie betekent in dit verband dat rekening wordt gehouden met gedetineerden die wel gemotiveerd zijn om mee te werken, maar beperkt zijn in hun kunnen.

Overwegingen van de beroepscommissie
Uit het dossier blijkt dat klager sinds 15 april 2020 geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Het beschikken over identiteitsdocumenten geldt als een van de basisvoorwaarden voor de (voorbereiding op de) terugkeer naar/de re-integratie in het land van herkomst of ander land van bestendig verblijf. 

Klager is op 17 mei 2021 gedegradeerd naar het basisprogramma, omdat hij zijn identiteitsdocumenten, tegen de met hem gemaakte afspraken in, niet heeft geregeld. Weliswaar stelt klager in beroep dat dit hem niet kan worden verweten, maar uit het dossier komt voldoende naar voren dat hij structureel niet bereid was om Nederland te verlaten en zich om die reden niet voor de voorbereiding daarvan heeft ingezet. Uit het dossier volgt daarnaast dat op verschillende momenten de nodige begeleiding en ondersteuning is geboden en dat concrete stappen zijn aangedragen voor het in orde maken van de identiteitspapieren. Klager heeft hier echter niets mee gedaan.

Het voorgaande kon in redelijkheid worden aangemerkt als ongewenst gedrag, zoals bedoeld in bijlage 2 van de Regeling. Dit heeft de directeur afgezet tegen het door klager getoonde (gewenste) structurele gedrag. De directeur heeft geconcludeerd dat klager onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. De beroepscommissie is van oordeel dat sprake is van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en dat de beslissing tot degradatie, gelet op het gedrag van klager, niet als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt.

De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen.

Tot slot overweegt de beroepscommissie nog dat de proceskosten van de beroepsprocedure niet worden vergoed, alleen al omdat de Penitentiaire beginselenwet een dergelijke mogelijkheid niet kent.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter. 


Deze uitspraak is op 23 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. R.H. de Koning en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven