Nummer 22/28754/SGA
Betreft [verzoeker]
Datum 10 augustus 2022
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Sittard (hierna: de directeur) heeft aan verzoeker een ordemaatregel opgelegd van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, voor de duur van acht dagen, vanwege een positieve uitslag van een coronatest, ingaande op 4 augustus 2022 om 8:45 uur en eindigend op 12 augustus 2022 om 8:45 uur.
Verzoekers raadsman, mr. H.C. Ingelse, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan. Daarnaast wordt verzocht om de directeur op te dragen verzoeker in de gelegenheid te stellen telefonisch contact op te nemen met zijn raadsman en de stukken in het dossier aan zijn raadsman te verstrekken.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reacties van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Namens verzoeker wordt aangevoerd dat de opgelegde ordemaatregel in strijd is met artikel 24, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Daarnaast is de maatregel niet subsidiair, nu gekozen had kunnen worden voor een minder vergaande vorm van quarantaine, althans voor een vorm waarbij verzoeker ten minste kan luchten en douchen.
Uit de schriftelijke reactie van de directeur, waaronder de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing, komt naar voren dat verzoeker in isolatie is geplaatst in zijn eigen verblijfsruimte vanwege een positieve uitslag van een bij hem afgenomen coronatest. Wanneer het medisch verantwoord en praktisch uitvoerbaar is, wordt hij in de gelegenheid gesteld om te luchten in de luchtbox van de afzonderingsafdeling. Verder kan verzoeker zich in zijn eigen verblijfsruimte wassen. Het telefoneren is op dit moment beperkt mogelijk voor verzoeker, omdat dit praktisch niet altijd uitvoerbaar is. De telefoon moet geheel gereinigd worden na het gebruik van de telefoon door verzoeker, aldus de directeur.
De voorzitter constateert ambtshalve dat in de bestreden beslissing staat dat verzoeker voorafgaand aan het opleggen van de ordemaatregel niet door de directeur is gehoord. De wet schrijft voor dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt te worden gehoord, voordat hij beslist tot plaatsing in afzondering op grond van artikel 23, eerste lid onder a of b, van de Pbw. De voorzitter begrijpt dat verzoeker in afzondering is geplaatst wegens besmetting met het coronavirus en er aldus sprake is van afzondering op grond van sub c van de voornoemde bepaling. Gelet daarop bestond er voor de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – geen wettelijke verplichting om verzoeker te horen voorafgaand aan het nemen van de bestreden beslissing. Er is dan ook – nog steeds voorlopig oordelend – geen sprake van schending van artikel 57, eerste lid onder c, van de Pbw.
Verder overweegt de voorzitter als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat het recht op luchten, als bedoeld in artikel 49, derde lid, van de Pbw, zo fundamenteel is dat het in beginsel als een onvervreemdbaar recht voor gedetineerden wordt aangemerkt. De directeur dient extra inspanningen te verrichten om gedetineerden niet te beperken in dit recht. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag het voorkomen dat een gedetineerde niet in de gelegenheid kan worden gesteld om te luchten. De voorzitter constateert dat – gedurende de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel – door de directeur niet wordt voldaan aan de wettelijke plicht om verzoeker dagelijks in de gelegenheid te stellen ten minste een uur in de buitenlucht te verblijven. Het is de voorzitter ook niet gebleken dat verzoeker daarvoor wordt gecompenseerd. Gelet op het voorgaande – en nu de onderhavige situatie met betrekking tot de coronabesmetting inmiddels niet meer zodanig uitzonderlijk is dat door de directeur hiervoor geen passende maatregelen getroffen hadden kunnen worden – is wijze waarop de bestreden beslissing ten uitvoer wordt gelegd in strijd met de wet, zodat de het verzoek zal worden toegewezen.
Voor zover wordt verzocht om de directeur op te dragen verzoeker in de gelegenheid te stellen telefonisch contact op te nemen met zijn raadsman en stukken in het dossier te verstrekken, geldt dat de voorzitter niet bevoegd is om de directeur op te dragen een nieuwe beslissing te nemen of om te bepalen dat deze uitspraak daarvoor in de plaats treedt (zoals bedoeld in artikel 68, derde lid, onder a. en b. van de Pbw). De voorzitter gaat er evenwel van uit dat verzoeker in staat wordt gesteld om met zijn raadsman telefonisch contact te hebben als daartoe een noodzaak en de gelegenheid bestaat.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 10 augustus 2022 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
secretaris voorzitter