Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24501/GV, 5 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:05-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/24501/GV 

Betreft [klager]

Datum 5 augustus 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 24 november 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. J. van Wijk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder heeft bij de beslissing geen rekening gehouden met hetgeen klager in zijn verzoek in reactie op het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) heeft meegezonden. Zo is er geen sprake geweest van onttrekking van klager aan de aan hem opgelegde gevangenisstraf en is de aan hem opgelegde ontnemingsmaatregel niet onherroepelijk, aangezien klager daartegen in beroep is gegaan. Bovendien schat de reclassering het risico op onttrekken aan voorwaarden in als laag.

Klager is daarnaast zeer verbaasd dat het OM twijfelt aan de juistheid van het verzoek. Er is namelijk contact geweest over het mogelijke sollicitatiegesprek tussen de potentiële werkgever en de inrichting. Ten aanzien van het punt dat er geen onderbouwing zou bestaan voor het re-integratiedoel op het gebied van werk en inkomen in Nederland, is klager nooit om een uitgebreide onderbouwing gevraagd, maar wenst hij deze alsnog te geven.

Tot slot kan het percentage van 54% vertonen van ‘goed gedrag’ in detentie niet juist zijn, omdat klager alleen maar goed gedrag heeft vertoond.

Standpunt van verweerder

Klager is 85% van de tijd gepromoveerd is geweest (peildatum 21 april 2022). Ten tijde van de beslissing betrof dit percentage 54%. Het OM heeft negatief geadviseerd, omdat klager zich jaren heeft schuilgehouden in Dubai en niet is komen opdagen bij de zitting in zijn strafzaak. Er is gebleken van onbetrouwbaarheid ten aanzien van het nakomen van afspraken. Er bestaat daarnaast gevaar voor het plegen van strafbare feiten. Klager heeft een ontnemingsmaatregel van ruim anderhalve ton op zijn naam en zijn geld of bezittingen zijn niet te traceren. Gevreesd wordt dat klager dit gedurende zijn verlof zal laten verdwijnen. Tot slot heeft de politie het bedrijf gescreend en laten weten dat er door klager geen contact was gelegd met het bedrijf. Het ligt op de weg van klager om te onderbouwen dat hij een sollicitatiegesprek had. Nu die onderbouwing ontbreekt, ligt een afwijzing al in de rede. De vrijhedencommissie van de inrichting heeft op basis van het voorgaande ook negatief geadviseerd.

3. De beoordeling

Klager is sinds 2 mei 2021 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 38 maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. Daarnaast is hem een ontnemingsmaatregel opgelegd ter hoogte van ruim €155.000,-. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 3 november 2022.

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In het Beleidskader beoordeling gedrag gedurende gehele detentie naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen (hierna: het Beleidskader) zijn de normen vastgelegd voor het gedrag van de gedetineerde om in aanmerking te komen voor kortdurend re-integratieverlof:

-    Gedetineerden die ten minste 60% van hun detentie gepromoveerd zijn geweest, voldoen aan de norm.

-    Bij gedetineerden die 40% tot 60% van hun detentie gepromoveerd zijn geweest, is een afweging nodig. Daarbij betrekt verweerder de ontwikkeling in hun gedrag en de aard en ernst van de disciplinaire straffen en de momenten waarop de gedetineerde disciplinair is gestraft.

-    Gedetineerden die minder dan 40% van hun detentie gepromoveerd zijn geweest, voldoen niet aan de norm.

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

De overwegingen van de beroepscommissie

Klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof ten behoeve van een sollicitatiegesprek is afgewezen, omdat klager slechts 54% van zijn tijd in detentie gepromoveerd was geweest ten tijde van de bestreden beslissing en vanwege de risico’s.

Uit de screening van de politie is naar voren gekomen dat klager helemaal geen contact heeft gehad met de beoogde werkgever, terwijl klager stelt dat de inrichting contact heeft gehad met de beoogde werkgever. De beroepscommissie is van oordeel dat het antwoord op de vraag of het sollicitatiegesprek ten tijde van de bestreden beslissing daadwerkelijk gepland was, in dit geval in het midden gelaten kan worden, nu de beroepscommissie tot de conclusie komt dat er sprake is van te veel risico’s voor het verlenen van kortdurend re-integratieverlof. Dat blijkt uit het volgende.

Vanuit de inrichting is negatief geadviseerd op basis van het advies van het OM. Daaruit volgt dat klager jaren in het buitenland heeft verbleven en geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om op een zitting in zijn strafzaak te verschijnen. Klager heeft lang uit de handen van justitie kunnen blijven, voordat hij is aangehouden om zijn straf uit te zitten. Daarbij komt nog dat klager al jaren niet meer in Nederland woont en bedrijven in het buitenland (ook buiten Europa) heeft. Klager is bovendien veroordeeld tot terugbetaling van een groot bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Tot op heden is het niet gelukt zijn vermogen te traceren. Hoewel de reclassering het risico op letselschade en het risico op onttrekken aan voorwaarden inschat als laag en het risico op recidive inschat als gemiddeld, bestaat volgens het OM het gevaar dat klager de dag in vrijheid zal besteden aan het wegmaken/verbergen van vermogensbestanddelen. Daarbij komt dat uit het reclasseringsadvies volgt dat justitie te kennen heeft gegeven dat klager als leverancier bovenaan in de keten stond als het gaat om drugscriminaliteit.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening. Deze rechtvaardigen reeds de afwijzing van klagers verlofaanvraag. De bestreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 5 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven