Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20964/GA en 21/24122/GA, 6 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:06-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/20964/GA en 21/24122/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    6 oktober 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de directeur) en [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen 
a.    een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege een positieve uitslag bij een urinecontrole op het gebruik van cocaïne, ingaande op 11 februari 2021 om 16.45 uur en
b.    de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma.

De beklagrechter bij de PI Arnhem heeft op 6 april 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €35,- (A-2021-085 en A-2021-086). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld (21/20964/GA). 
Klager heeft beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming (21/24122/GA).

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Arnhem, en klager gehoord op de digitale zitting van 31 maart 2022.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Klager heeft bij een urinecontrole positief gescoord op het gebruik van cocaïne met een waarde van meer dan 1000 ug/l. Hij heeft aan het personeel te kennen gegeven dat de cocaïne door een medegedetineerde in zijn eten is gedaan en dat hij zich op de verblijfsafdeling onveilig voelde en heeft om die reden een herhalingsonderzoek aangevraagd. Er hebben twee gesprekken plaatsgevonden over zijn gevoel van onveiligheid waarin hij enkel naar anderen kon wijzen en niet op zijn eigen situatie kon ingaan. Hij kon bovendien geen duidelijk antwoord geven wanneer de directie vroeg naar wat er speelde tussen hem en zijn medegedetineerden op de afdeling. De uitslag van het herhalingsonderzoek heeft eveneens uitgewezen dat klager positief heeft gescoord op het gebruik van cocaïne met een waarde van meer dan 1000 ug/l.

Uit vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld RSJ 11 september 2014, 14/3241/SGB) volgt dat een gedetineerde zelf verantwoordelijk is voor het eten en drinken dat hij tot zich neemt. Klager heeft tijdens de beklagzitting te kennen gegeven dat hij zich met niemand bemoeit en alleen zijn eten kookt. Als klager, zoals hij stelt, bedreigd werd of dat sprake was van een bedreigende situatie, had hij niet zijn bord met eten ergens onbeheerd moeten laten staan. Hij verblijft op een plusplusafdeling en heeft zelf de beschikking over zijn celsleutel, zodat hij ook zelf verantwoordelijk is voor het openen en/of sluiten van zijn celdeur voor medegedetineerden. Het is onwaarschijnlijk dat klager een dergelijke hoeveelheid cocaïne niet zou hebben geproefd als dit in zijn eten had gezeten of dat hij de effecten daarvan niet zou hebben gemerkt. Bovendien is cocaïne erg duur en is het niet geloofwaardig dat medegedetineerden die hem een hak zouden willen zetten hem een dergelijk duur middel zouden toedienen. Signalen over onrust op de afdeling of de veiligheid van een persoon worden serieus genomen en hierop wordt direct geacteerd. Er is echter geen sprake geweest van meldingen van klager over spanningen met personen die hem iets wilden aandoen voorafgaand aan zijn positieve uitslag op het gebruik van cocaïne. Bij het personeel op de afdeling was hierover ook niets bekend en klager heeft hierover niets willen verklaren.

Klager gedroeg zich goed in de inrichting en deed mee aan herstelgerichte detentie. Dat neemt niet weg dat ook hij de mist in kan gaan. De urinecontrole is conform de voorgeschreven procedure verlopen. Dat klager altijd negatief scoorde bij urinecontroles, goed gedrag vertoonde en consistent bleef in zijn ontkenning doet aan de positieve uitslag van een urinecontrole niets af.   

Standpunt van klager
Klager gebruikt geen drugs en heeft ook geen cocaïne gebruikt. Hij is vier jaar lang een voorbeeldgedetineerde geweest en na een conflict op de afdeling wordt ineens cocaïne in zijn urine aangetroffen. De directeur spreekt dat niet tegen. Dat er geen meldingen van klager over spanningen op de afdeling zouden zijn geweest voorafgaand aan de positieve urinecontrole is onzin. Klager heeft meermaals aangegeven dat er spanningen waren. Er is cocaïne in klagers eten en/of drinken gedaan en de medegedetineerden die hij daarvan verdenkt, zijn nadien overgeplaatst. 

Klager werkte, voordat hij werd gedegradeerd, bij de huisdienst waar hij €60,- per week verdiende. Hij is als gevolg van zijn degradatie €540,- aan loon misgelopen doordat hij niet meer (bij de huisdienst) kon werken en dit heeft voor de nodige spanningen in zijn privésituatie gezorgd. Zijn vrouw heeft hun gezamenlijke woning moeten verlaten omdat zij de huur niet meer kon betalen. Inmiddels is zij van klager gescheiden. Klager wil gecompenseerd worden en vindt een tegemoetkoming van €300,- en een terugplaatsing naar een eenpersoonscel op de plusafdeling – hij wil niet meer terug naar de plusplusafdeling – niet meer dan redelijk.  

3. De beoordeling
Beklag a.
Vaststaat dat klager bij een urinecontrole en bij het nadien uitgevoerde herhalingsonderzoek positief heeft gescoord op het gebruik van cocaïne (met een score van meer dan 1000 ug/l). Anders dan de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur op basis daarvan in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van (hard)drugsgebruik door klager en hem daarvoor een disciplinaire straf heeft kunnen opleggen. Daarbij acht de beroepscommissie het van belang dat klagers standpunt dat (een) medegedetineerde(n) de cocaïne in zijn eten en/of drinken heeft/hebben gedaan onvoldoende feitelijk is onderbouwd. Bovendien acht zij onaannemelijk dat klager een dergelijke hoeveelheid cocaïne in zijn eten/drinken niet heeft geproefd en daarvan geen effect heeft ondervonden.   

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag voor de door de beklagrechter aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen. Het beroep van klager zal daarom ongegrond worden verklaard. 
Beklag b.
Op grond van artikel 1d, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie. Artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling bepaalt dat altijd een besluit tot degradatie volgt indien een gedetineerde ontoelaatbaar gedrag (zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 van de Regeling) laat zien. Als ontoelaatbaar gedrag is hierin – voor zover relevant – opgenomen: ‘Een gedetineerde gebruikt alcohol of drugs, weigert een drugstest af te nemen of fraudeert bij het afnemen van de test’. Zoals de beroepscommissie hiervoor heeft overwogen, heeft de directeur in redelijkheid van (hard)drugsgebruik van klager kunnen uitgaan en hem daarvoor een disciplinaire straf kunnen opleggen. Dit brengt mee dat de directeur klager ook in redelijkheid (direct) heeft kunnen degraderen wegens ontoelaatbaar gedrag – het gebruik van drugs. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom ook in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. Daarmee komt ook de grondslag voor de door de beklagrechter aan klager toegekende tegemoetkoming te vervallen. Het beroep van klager zal daarom ongegrond worden verklaard.    

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart de klachten alsnog ongegrond (21/20964/GA). Zij verklaart het beroep van klager ongegrond (21/24122/GA). 


Deze uitspraak is op 6 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris. 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven