Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/21654/GA, 25 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/21654/GA    

Betreft [klager]

Datum 25 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen:

a.  de cellulaire quarantaine in de periode van 12 tot en met 19 maart 2021;

b.  de verkorte luchtmomenten tijdens voornoemde cellulaire quarantaine.

De beklagcommissie bij het JC Zaanstad heeft op 31 mei 2021 beklag a. gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €20,- en beklag b. gegrond verklaard en daarbij een tegemoetkoming toegekend van €80,- (ZS-ZZ-2021-176). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad, […], juridisch medewerker van het JC Zaanstad, klager en zijn raadsman mr. F.M.M.M. Vogels gehoord op de zitting van 14 april 2022 in het JC Zaanstad.

Een van de leden van de beroepscommissie, mr. C. Fetter, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het besprokene ter zitting. De voorzitter heeft dit ter zitting medegedeeld.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Op de afdeling waar klager verbleef – Zuid 200 – hebben zich op 25 februari 2021 een aantal gedetineerden gemeld met corona-gerelateerde klachten. Deze gedetineerden zijn getest en overgeplaatst naar de corona-afdeling. Daarop is klagers afdeling in afdelingsquarantaine gegaan. Nadat op 4 maart 2021 alle gedetineerden waren getest, bleek dat er nog twee gedetineerden positief testten op het coronavirus. Hierop is de afdelingsquarantaine verlengd.

Toen vervolgens tijdens de verlenging van de afdelingsquarantaine bleek dat gedetineerden van klagers afdeling in aanraking waren geweest met mogelijk besmette gedetineerden, is besloten om Zuid 200 in cellulaire quarantaine te plaatsen. Gedetineerden hebben hierdoor minder bewegingsruimte dan in afdelingsquarantaine. Daarmee is ook het dagprogramma opgeschort. Deze maatregel was noodzakelijk gelet op het grote aantal geconstateerde besmettingen. Hiertoe heeft de directeur samen met het coronateam, op advies van de arts van de medische dienst en in overleg met de GGD besloten om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen, de orde en de veiligheid in de inrichting te handhaven, de gezondheid van de gedetineerden en het personeel te waarborgen en om een ongestoorde tenuitvoerlegging te waarborgen. De directeur is hiertoe overgegaan op grond van artikel 3, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) jo. artikel 5, derde lid, van de Pbw. De directeur draagt - samen met de Minister - de verantwoordelijkheid voor de gezondheid van de gedetineerde gedurende de detentie (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 52).

Op 5 maart 2021 zijn de gedetineerden per brief geïnformeerd over de afdelingsquarantaine. Daarnaast zijn de gedetineerden op de hoogte gesteld - en gehouden - via informatie op de afdeling en de kabelkrant. In het dossier van klager bevindt zich geen brief van 12 maart 2021 met betrekking tot de cellulaire quarantaine. Vanwege de vereiste spoed en het aantal gedetineerden op de afdeling was het niet mogelijk om hen daarover individueel te horen.

Gelet op het voorgaande wordt verzocht het beklag onder a. alsnog ongegrond te verklaren. 

Voorts was een afwijking van het recht op luchten gerechtvaardigd gelet op de uitzonderlijke situatie in de inrichting. Sinds eind februari 2021 was in de inrichting sprake van een aanzienlijke uitbraak van het coronavirus op verschillende afdelingen met (zo begrijpt de beroepscommissie) veel uitval onder het personeel vanwege corona(-gerelateerde klachten) tot gevolg. Om het risico op besmetting met het coronavirus te beperken, mochten gedetineerden tijdens de periode van cellulaire quarantaine in kleine groepjes luchten om zo anderhalve meter afstand te kunnen houden.

Omdat ieder cluster één luchtplaats heeft, is de ruimte waar luchten kan worden aangeboden  beperkt. Het was vanwege andere gedetineerden die moeten luchten niet mogelijk om gebruik te maken van andere luchtplaatsen. De luchtmomenten moesten per afdeling en in overeenstemming met het soort quarantaine worden ingericht. Om kruisbesmettingen te voorkomen, is besloten iedere afdeling te compartimenteren. Dit vroeg om een organisatorische omschakeling. Daarnaast was er onvoldoende plek om de positief geteste gedetineerden over te plaatsen naar een corona-afdeling. Om meer luchtcapaciteit te realiseren werd vanaf 4 maart 2021 ook gebruik gemaakt van het sportveld.

De luchtcapaciteit en personele inzet — die vanwege coronabesmettingen eveneens beperkt was — zijn maximaal benut om de gedetineerden zo veel als mogelijk in de gelegenheid te stellen om te kunnen luchten. Met inachtneming van het advies van de (arts van de) medische dienst is berekend dat maximaal twaalf gedetineerden tegelijkertijd veilig konden luchten: zes gedetineerden op de luchtplaats en zes gedetineerden op het sportveld. Nu de noodmaatregel gold voor alle 179 gedetineerden van cluster Zuid, was het maximaal mogelijk om iedere gedetineerde 30 minuten per dag te laten luchten. De beperking is zo snel als mogelijk weer opgeheven.

Daarnaast is de inrichting afhankelijk van de personele bezetting, ook een jaar na de wereldwijde uitbraak van het coronavirus. Alle afdelingen zaten in een “bubbel”. Gedetineerden zijn afhankelijk van het personeel, maar het voorkomen van (teveel) besmettingen onder het personeel gaat ook ten koste van de gedetineerden. Personeel kon vanwege de kans op verspreiding met het coronavirus niet op meerdere afdelingen worden ingezet en had – naast de luchtmomenten – ook andere werkzaamheden. Om die reden was het niet mogelijk gedurende de hele dag luchtmomenten aan te bieden.

Gelet op het voorgaande was sprake van een dermate uitzonderlijke situatie dat een beperking van het luchtmoment tot een half uur niet kon worden voorkomen.

Om de quarantaineperiode zo aangenaam mogelijk te maken, is ter compensatie een extra moment voor persoonlijke verzorging aan gedetineerden aangeboden, zodat zij hun cel konden verlaten. Daarbij zijn er iedere dag op twee verschillende tijdstippen films afgespeeld en kon er gebruik worden gemaakt van verschillende filmkanalen.

Een tegemoetkoming van €10,- per ingekort luchtmoment is onredelijk hoog, nu de maatregelen zijn genomen op medisch advies, in het belang van de gezondheid van de gedetineerden en de orde en veiligheid binnen de inrichting, de gedetineerden (waaronder klager) een half uur in de gelegenheid zijn gesteld te luchten en de quarantaineperiode zo aangenaam mogelijk is gemaakt. In vergelijkbare gevallen wordt het beklag ongegrond verklaard of een veel lagere tegemoetkoming toegekend.

Verzocht wordt de klacht onder b. alsnog ongegrond te verklaren ofwel aan klager geen of een redelijke tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van klager

Klager heeft in totaal bijna vijftig dagen in quarantaine gezeten. Klager heeft in zijn klacht niet opgenomen dat hij vindt dat zijn leven op het spel wordt gezet door de afdelingsquarantaine gevolgd door de cellulaire quarantaine. Dat de grondslag van de cellulaire niet ter discussie is gesteld is eveneens onjuist, nu in klagers klacht staat opgenomen dat de klacht daartegen wel is gericht.

Het luchtmoment was eerst twintig minuten met vier gedetineerden. Dit leverde eerder in coronatijd geen problemen op. De directie had een jaar de tijd om het goed te regelen. De afdelingen waren niet tegelijkertijd in quarantaine. Klager was ook wel eens op de luchtplaats terwijl er geen andere gedetineerden waren. Het is absurd om de luchtmomenten in te korten terwijl de gedetineerden al 23 uur per dag op cel moesten verblijven. De luchtplaats kon permanent worden gebruikt om iedereen te kunnen laten luchten. Klager herinnert zich niet dat tijdens deze quarantaineperiode een filmmoment werd aangeboden. Ook mocht klager zijn cel niet verlaten. Klager heeft ADHD en zit bewust alleen op cel, omdat hij anders niet kan bewegen en andere mensen lastig valt.

Verzocht wordt het beroep van de directeur ongegrond te verklaren.

3. De beoordeling

Beklag a.

De beroepscommissie overweegt dat nu ook in beroep niet is gebleken dat klager per brief is geïnformeerd over de oplegging van de ordemaatregel van afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel (de cellulaire quarantaine) van 12 tot en met 19 maart 2021, niet voldaan is aan het vereiste van artikel 58, eerste lid, van de Pbw.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beklag b.

Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat het recht op luchten, zoals bedoeld in artikel 49, derde lid, van de Pbw, zo fundamenteel is dat het in beginsel als een onvervreemdbaar recht voor gedetineerden wordt aangemerkt. Van de inrichting worden extra inspanningen verlangd om gedetineerden niet te beperken in dit recht. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag het voorkomen dat een gedetineerde niet in de gelegenheid kan worden gesteld om te luchten. Ook bij zeer ernstige calamiteiten dient de inrichting in beginsel extra inspanningen te verrichten om een passende compensatie te bieden (vgl. RSJ 31 maart 2022, 21/21319/GA).

Vast staat dat klager tijdens de periode van cellulaire quarantaine in de gelegenheid werd gesteld om dagelijks een half uur in plaats van een heel uur te luchten. Naar het oordeel van de beroepscommissie was sprake van een dusdanig uitzonderlijke situatie dat het beperken van de luchtmomenten kan worden gerechtvaardigd. De beroepscommissie neemt daarbij het volgende in aanmerking.

De beperking van het luchtmoment heeft plaatsgevonden tijdens de derde golf van het coronavirus, waarin de besmettingen opliepen. Ook het cluster waarbinnen klager verbleef werd geconfronteerd met een snel oplopend aantal besmettingen op verschillende afdelingen, waarbij steeds meer gedetineerden en personeelsleden besmet raakten met het coronavirus en in quarantaine moesten verblijven. Daarnaast is het de beroepscommissie ambtshalve bekend dat tegelijkertijd met de cellulaire quarantaine van cluster Zuid ook op andere afdelingen binnen het JC Zaanstad sprake was van quarantaine (vgl. 25 juli 2022, RSJ 21/21622/GA). De directeur heeft daarbij naar het oordeel van de beroepscommissie de nodige inspanningen verricht om zoveel mogelijk gedetineerden – zo ook klager – optimaal gebruik te kunnen laten maken van het luchtmoment. De (mogelijk) besmette gedetineerden moesten apart van de overige gedetineerden luchten en de overige gedetineerden moesten in kleine groepjes luchten om zo de contactmomenten zoveel mogelijk te beperken en om de mogelijke verspreiding van het virus tegen te gaan. Daarbij stuitte de directeur op de volgende problemen: er moesten niet alleen meer luchtmomenten worden aangeboden - in een in ruimte beperkt dagprogramma - maar er was ook maar een beperkt aantal luchtplaatsen beschikbaar. Elk cluster heeft één luchtplaats. Het gebruik maken van andere luchtplaatsen bleek niet mogelijk vanwege het luchten van gedetineerden van andere afdelingen. De directeur was daarbij gebonden aan de grootte van de lucht- en sportplaats, waar met inachtneming van de anderhalve meter-regel, slechts twaalf gedetineerden tegelijk konden luchten, en het aantal gedetineerden dat op dat moment in cellulaire quarantaine verbleef, namelijk 179. Daarnaast heeft de beperkte personele bezetting, waar ook sprake was van veel besmettingen, eraan bijgedragen dat het niet mogelijk was om gedetineerden de hele dag door een luchtmoment aan te bieden. Dit personeel diende immers ook andere werkzaamheden uit te voeren. Voorts diende zoveel mogelijk voorkomen te worden dat het personeel op meerdere afdelingen werkzaam was, om meer besmettingen (van gedetineerden) te voorkomen.

Gelet op deze omstandigheden acht de beroepscommissie het begrijpelijk dat de directeur op dat moment niet anders kon dan het luchtmoment terugbrengen naar een half uur per dag, om zo alle gedetineerden in de gelegenheid te kunnen blijven stellen om te luchten. Ook begrijpt de beroepscommissie dat de door de directeur geboden compensatie van extra persoonlijke verzorgingsmomenten, het vertonen van extra films en de mogelijkheid van extra filmkanalen voor klager onvoldoende compensatie was aangezien hij liever een volledig uur had willen luchten, maar tegelijkertijd begrijpt de beroepscommissie dat het voor de directeur niet mogelijk was om dit op een andere wijze te compenseren dan dat deze gedaan heeft.

De beslissing van de directeur om klager gedurende de cellulaire quarantaine een half uur per dag te laten luchten kan naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag voor de door de beklagcommissie aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is op 25 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. C. Fetter en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven