Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0001/TA, 28 april 2008, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/1/TA

betreft: [klager] datum: 28 april 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Polderman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 december 2007 van de beklagcommissie bij de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting, verder te noemen de inrichting of de Pompestichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 maart 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klagers raadsman mr. R. Polderman, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker bij de
Pompestichting, en [...], zorgmanager bij de Pompestichting, locatie Vught.

Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie, voorzover in beroep van belang
Het beklag betreft:
a. de wijze waarop de kamercontrole op 23 mei 2007 is uitgevoerd en
b. de beperking van klagers bezoek tot één uur per week onder toezicht.

De beklagcommissie heeft klager met betrekking tot onderdeel a. niet-ontvankelijk in het beklag verklaard en onderdeel b. van het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Met betrekking tot onderdeel a.:
Er is, anders dan de beklagcommissie heeft geoordeeld, wel degelijk sprake van een beklagwaardige beslissing in de zin van artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, Bvt. Door het inzetten van het Interne Bijstand Team (IBT) is een situatie ontstaan,
waarbij het recht van klager op eerbiediging van zijn privé-leven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM is beperkt en daarbij zijn recht op eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer, als bedoeld in artikel 10 van de Grondwet is geschonden.
De manier waarop de Pompestichting haar zorgplicht heeft willen vervullen, is disproportioneel. Zeker gelet op het feit dat het IBT werd ingezet op een tbs-afdeling en zij in vol ornaat met helm op de afdeling betraden. Dit te meer nu klager niet
betrokken is geweest bij het incident naar aanleiding waarvan het IBT is ingezet en de beslissing is gebaseerd op een mededeling van een medeverpleegde dat er in zijn algemeenheid meer contrabande zou zijn.
Met betrekking tot onderdeel b.:
Aan klager is geen mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht en de beperking van de duur van het bezoek. Ingevolge artikel 37, vierde lid, Bvt moet dit wel geschieden. Klager kon slechts vermoeden waarom hij beperkt werd in het contact
met de buitenwereld. Tijdens de zitting van de beklagcommissie op 27 november 2007 is klagers stelling in dit opzicht door de inrichting niet weersproken. Daarmee erkennen zij de juistheid van de klacht. De beklagcommissie heeft zich echter niet
uitgelaten over de vraag of mededeling is gedaan van de aard en de reden van het toezicht en de beperking van de duur van het bezoek. Voorts was er onvoldoende grond om de beslissing tot beperking van het contact met de buitenwereld te rechtvaardigen.
Zoals ter zitting van de beklagcommissie is aangevoerd, is de beperking op grond van vermoedens opgelegd en een vermoeden is onvoldoende grond voor de beslissing het bezoek onder toezicht te laten plaatsvinden en te beperken in duur.
Verzocht wordt om voor wat betreft onderdeel a en onderdeel b. klager te ontvangen in het beklag en de klachten gegrond te verklaren.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Met betrekking tot onderdeel a.:
Het IBT wordt ingezet voor fysieke ondersteuning bij grote controles. Het is afkomstig uit de Hunnerberg te Vught. Van DJI mogen zij alleen optreden in uniform. De helm hebben zij afgelaten. De controle heeft op zeer zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
Het IBT is samen met stafleden naar de kamers van de verpleegden gegaan. Aanleiding voor het onderzoek was een ernstig incident op een andere afdeling waarbij een mobiele telefoon is aangetroffen. Met de mobiele telefoon was een minderjarige buiten de
inrichting benaderd. Een politieonderzoek is ingesteld en het was noodzakelijk om de gehele unit te onderzoeken op contrabande.
Met betrekking tot onderdeel b.:
Het bezoek van de betreffende bezoeker geeft al jaren problemen. In dit kader wordt verwezen naar een eerder beroep van klager 06/2705/TA, waarin de beroepscommissie op 15 maart 2007 uitspraak heeft gedaan. Dit beroep betreft dezelfde bezoeker. Er
heeft
een aantal gesprekken met de bezoeker plaatsgevonden, waarin hij behoorlijk heftig is opgetreden en dreigementen heeft geuit. De bezoeker blijft fouillering weigeren. Inmiddels is de toelating van de bezoeker geweigerd. Constant waren er vraagtekens.
Zodra de bezoeker op bezoek was geweest, was er sprake van een positieve urinecontrole bij klager. Er waren verdenkingen met betrekking tot deze bezoeker. Bij fouillering maakte hij heel veel stennis en dan ging het bezoek niet door. Klager is
meegedeeld waarom zijn bezoek beperkt werd en onder toezicht diende plaats te vinden.

3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel a.:
Het beklag betreft een vermeende schending van artikel 8 EVRM en artikel 10 van de Grondwet. Een dergelijk beklag is op grond van bepaalde in artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, Bvt beklagwaardig en de beroepscommissie zal derhalve op dit punt de
uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvangen in het beklag.

Op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, Bvt is het hoofd van de inrichting bevoegd de persoonlijke verblijfsruimte van de verpleegde op de aanwezigheid van voorwerpen, die niet in zijn bezit mogen zijn, te onderzoeken indien dit
onderzoek
plaatsvindt in het kader van algemeen toezicht op de aanwezigheid van verboden voorwerpen in de persoonlijke verblijfruimten van de verpleegden.
Naar aanleiding van een ernstig incident op een andere afdeling waarbij een politieonderzoek is ingesteld en contrabande is aangetroffen, was het noodzakelijk om klagers afdeling op contrabande te controleren en in verband met een tekort aan personeel
is daarvoor het IBT voor bijstand ingeschakeld.
De beroepscommissie acht aannemelijk dat van het inschakelen van het IBT weliswaar een intimiderende werking kan uitgaan maar dat niet is gebleken dat door de bijstand van het IBT, dat het reguliere personeel assisteerde en rekening hield met de
tbs-setting, enig recht van klager is geschonden. Daarbij is niet gesteld noch gebleken dat bij de controle van de verblijfsruimten geweld zou zijn gebruikt. De beroepscommissie zal het beklag alsnog ongegrond verklaren.

Met betrekking tot onderdeel b.:
Het hoofd van de inrichting heeft bepaald dat klagers bezoek werd teruggebracht tot het minimum dat genoemd wordt in artikel 37, eerste lid, Bvt te weten één uur per week en dat op het bezoek toezicht ex artikel 37, vierde lid, Bvt werd uitgeoefend.
Uit artikel 37, vierde lid, Bvt volgt dat tijdens het bezoek toezicht kan worden uitgeoefend indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid, Bvt. De in laatstgenoemd artikel bedoelde belangen betreffen onder
meer de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Artikel 54 Bvt geeft een limitatieve opsomming van beslissingen die door het hoofd van de inrichting schriftelijk aan de verpleegde moeten worden medegedeeld. Het instellen van toezicht bij bezoek en het beperken van de duur van het bezoek, mits de
duur
niet minder is dan het wettelijk minimum van één uur per week als vermeld in artikel 37, eerste lid, Bvt is daarbij niet vermeld.
Weliswaar volgt uit artikel 37, vierde lid, Bvt dat tevoren mededeling wordt gedaan van de aard en de reden van het toezicht, maar een mondelinge mededeling tevoren volstaat. Namens het hoofd van de inrichting is ter zitting verklaard dat de aard en de
reden van beperking van het bezoek tot het wettelijk minimum en van het toezicht klager wel degelijk zijn meegedeeld. Dat deze verklaring namens het hoofd van de inrichting niet juist zou zijn, acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden.
Uit de stukken en het onderzoek ter zitting is gebleken dat er coïncidentie bestond tussen het bezoek van klagers bezoeker en de positief bevonden urinecontroles van klager. De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op het bovenstaande, de
beslissing om klagers bezoek te beperken tot het wettelijk minimum en dit bezoek onder toezicht te laten plaatsvinden in verband met de handhaving van de orde en/of de veiligheid in de inrichting niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt met betrekking tot onderdeel a. de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog ontvankelijk in het beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond. Met betrekking tot onderdeel b. verklaart de beroepscommissie
het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. R. Weenink en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 28 april 2008

secretaris voorzitter

Naar boven